Exodus 32:10-14
Exodus 32:10-14 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere; zo zal Ik u tot een groot volk maken. Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE! waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht, en met een sterke hand, uit Egypteland uitgevoerd hebt? Waarom zouden de Egyptenaars spreken, zeggende: In kwaadheid heeft Hij hen uitgevoerd, opdat Hij hen doodde op de bergen, en opdat Hij hen vernielde van den aardbodem? Keer af van de hittigheid Uws toorns, en laat het U over het kwaad Uws volks berouwen. Gedenk aan Abraham, aan Izak en aan Israël, Uw knechten, aan welke Gij bij Uzelven gezworen hebt, en hebt tot hen gesproken: Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan ulieder zaad geven, dat zij het erfelijk bezitten in eeuwigheid. Toen berouwde het den HEERE over het kwaad, hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen.
Exodus 32:10-14 Herziene Statenvertaling (HSV)
Nu dan, laat Mij begaan, zodat Mijn toorn tegen hen ontbrandt en Ik hen vernietig. Dan zal Ik ú tot een groot volk maken. Maar Mozes trachtte het aangezicht van de HEERE, zijn God, gunstig te stemmen, en zei: HEERE, waarom zou Uw toorn ontbranden tegen Uw volk, dat U met grote kracht en sterke hand uit het land Egypte geleid hebt? Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: Met kwade bedoelingen heeft Hij hen uitgeleid, om hen in de bergen te doden en hen van de aardbodem te vernietigen? Laat Uw brandende toorn varen, en heb berouw over het kwaad voor Uw volk. Denk aan Abraham, aan Izak en aan Israël, Uw dienaren, aan wie U bij Uzelf hebt gezworen en tot hen gesproken hebt: Ik zal uw nageslacht talrijk maken als de sterren aan de hemel, en dit hele land waarover Ik gesproken heb, zal Ik aan uw nageslacht geven, zodat zij het voor eeuwig in erfbezit nemen. Toen kreeg de HEERE berouw over het kwaad dat Hij gesproken had Zijn volk te zullen aandoen.
Exodus 32:10-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Nu dan, laat Mij begaan, dat mijn toorn tegen hen ontbrande en Ik hen vernietige, maar u zal Ik tot een groot volk maken. Toen zocht Mozes de gunst van de HERE, zijn God, en hij zeide: Waarom, HERE, zou uw toorn ontbranden tegen uw volk, dat Gij uit het land Egypte hebt geleid met grote kracht en met een sterke hand? Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: Tot hun onheil heeft Hij hen uitgeleid, om hen te doden in de bergen en hen van de aardbodem te vernietigen? Laat uw brandende toorn varen en heb berouw over het onheil, waarmede Gij uw volk bedreigt. Denk aan Abraham, Isaak en Israël, uw dienaren, aan wie Gij gezworen hebt bij Uzelf en tot wie Gij gesproken hebt: Ik zal uw nakomelingschap vermenigvuldigen als de sterren des hemels en dit gehele land, waarover Ik gesproken heb, zal Ik aan uw nakomelingschap geven, om het voor altoos te bezitten. En de HERE kreeg berouw over het kwaad, dat Hij gezegd had zijn volk te zullen aandoen.
Exodus 32:10-14 Het Boek (HTB)
Laat Mij mijn gang gaan, dan zal Ik mijn toorn op hen koelen en ze allemaal vernietigen en Ik zal u, Mozes, in plaats van hen tot een groot volk laten worden.’ Maar Mozes smeekte God dat niet te doen. ‘HERE,’ drong hij aan, ‘waarom zou U uw toorn koelen op uw eigen volk, dat U uit Egypte hebt bevrijd met veel machtsvertoon en grote wonderen? Wilt U dat de Egyptenaren later zeggen: “Hij heeft het volk naar de bergen gebracht om het te kunnen vernietigen en van de aardbodem weg te vagen?” Vergeet uw toorn toch en straf het volk niet! Denk aan uw belofte aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël. Want U hebt hun Zelf gezworen: “Ik zal uw nakomelingen zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en Ik zal hun dit hele land, waarover Ik heb gesproken en wat Ik aan uw nakomelingen heb beloofd, tot een eeuwig bezit geven”.’ Toen veranderde de HERE van gedachten en spaarde hen.
Exodus 32:10-14 BasisBijbel (BB)
Laat Mij mijn gang gaan, dan zal Ik hen vernietigen. Ik ben vreselijk boos op hen. Dan zal Ik van jóu een groot volk maken." Toen smeekte Mozes zijn Heer God: "Heer, U heeft uw volk met grote wonderen uit Egypte gered. U heeft toen laten zien hoe machtig U bent. Dan kunt U het nu toch niet zó zwaar straffen? Als U dat doet, zullen de Egyptenaren zeggen: 'Hij heeft hen meegenomen om hen te vernietigen, hen in de bergen te doden, hen van de aardbodem weg te vegen.' U bent wel heel boos op hen, maar straf hen alstublieft niet! Doe alstublieft niet de vreselijke dingen die U zei. Denk alstublieft aan Abraham, Izaäk en Israël, uw dienaren. Want U heeft hun bij Uzelf gezworen: 'Ik zal je familie ná jou zo ontelbaar maken als de sterren aan de hemel. En dit hele land waar Ik over heb gesproken, zal Ik aan jouw familie ná jou geven. Het zal voor altijd hun eigendom zijn.' " Toen veranderde de Heer zijn plannen en besloot zijn volk niet zo erg te straffen als Hij eerst van plan was geweest.