Exodus 16:1-36
Exodus 16:1-36 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Toen zij van Elim gereisd waren, zo kwam de ganse vergadering der kinderen Israëls in de woestijn Sin, welke is tussen Elim en tussen Sinaï, aan den vijftienden dag der tweede maand, nadat zij uit Egypteland uitgegaan waren. En de ganse vergadering der kinderen Israëls murmureerde tegen Mozes en tegen Aäron, in de woestijn. En de kinderen Israëls zeiden tot hen: Och, dat wij in Egypteland gestorven waren door de hand des HEEREN, toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om deze ganse gemeente door den honger te doden. Toen zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik zal voor ulieden brood uit den hemel regenen; en het volk zal uitgaan, en verzamelen elke dagmaat op haar dag; opdat Ik het verzoeke, of het in Mijn wet ga, of niet. En het zal geschieden op den zesden dag, dat zij bereiden zullen hetgeen zij ingebracht zullen hebben; dat zal dubbel zijn boven hetgeen zij dagelijks zullen verzamelen. Toen zeiden Mozes en Aäron tot al de kinderen Israëls: Aan den avond, dan zult gij weten, dat u de HEERE uit Egypteland uitgeleid heeft; En morgen, dan zult gij des HEEREN heerlijkheid zien, dewijl Hij uw murmureringen tegen den HEERE gehoord heeft; want wat zijn wij, dat gij tegen ons murmureert? Voorts zeide Mozes: Als de HEERE ulieden aan den avond vlees te eten zal geven, en aan den morgen brood tot verzadiging, het zal zijn, omdat de HEERE uw murmureringen gehoord heeft, die gij tegen Hem murmureert; want wat zijn wij? Uw murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen den HEERE. Daarna zeide Mozes tot Aäron: Zeg tot de ganse vergadering der kinderen Israëls: Nadert voor het aangezicht des HEEREN, want Hij heeft uw murmureringen gehoord. En het geschiedde, als Aäron tot de ganse vergadering der kinderen Israëls sprak, en zij zich naar de woestijn keerden, zo ziet, de heerlijkheid des HEEREN verscheen in de wolk. Ook heeft de HEERE tot Mozes gesproken, zeggende: Ik heb de murmureringen van de kinderen Israëls gehoord; spreek tot hen, zeggende: Tussen de twee avonden zult gij vlees eten, en aan den morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik de HEERE uw God ben. En het geschiedde aan den avond, dat er kwakkelen opkwamen, en het leger bedekten; en aan den morgen lag de dauw rondom het leger. Als nu de liggende dauw opgevaren was, zo ziet, over de woestijn was een klein rond ding, klein als de rijm, op de aarde. Toen het de kinderen Israëls zagen, zo zeiden zij, de een tot den ander: Het is Man, want zij wisten niet wat het was. Mozes dan zeide tot hen: Dit is het brood, hetwelk de HEERE ulieden te eten gegeven heeft. Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft: Verzamelt daarvan een ieder naar dat hij eten mag, een gomer voor een hoofd, naar het getal van uw zielen; ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. En de kinderen Israëls deden alzo, en verzamelden, de een veel en de ander weinig. Doch als zij het met den gomer maten, zo had hij, die veel verzameld had, niets over, en dien, die weinig verzameld had, ontbrak niet; een iegelijk verzamelde zoveel, als hij eten mocht. En Mozes zeide tot hen: Niemand late daarvan over tot den morgen. Doch zij hoorden niet naar Mozes, maar sommige mannen lieten daarvan over tot den morgen. Toen wiesen er wormen in, en het werd stinkende; dies werd Mozes zeer toornig op hen. Zij nu verzamelden het allen morgen, een iegelijk naardat hij eten mocht; want als de zon heet werd, zo versmolt het. En het geschiedde op den zesden dag, dat zij dubbel brood verzamelden, twee gomers voor een; en al de oversten der vergadering kwamen en verkondigden het aan Mozes. Hij dan zeide tot hen: Dit is het, dat de HEERE gesproken heeft: Morgen is de rust, de heilige sabbat des HEEREN! wat gij bakken zoudt, bakt dat, en ziedt, wat gij zieden zoudt; en al wat over blijft, legt het op voor u in bewaring tot den morgen. En zij legden het op tot den morgen, gelijk als Mozes geboden had; en het stonk niet, en er was geen worm in. Toen zeide Mozes: Eet dat heden, want het is heden de sabbat des HEEREN; gij zult het heden op het veld niet vinden. Zes dagen zult gij het verzamelen; doch op den zevenden dag is het sabbat, op denzelven zal het niet zijn. En het geschiedde aan den zevenden dag, dat sommigen van het volk uitgingen, om te verzamelen; doch zij vonden niet. Toen zeide de HEERE tot Mozes: Hoe lang weigert gijlieden te houden Mijn geboden en Mijn wetten? Ziet, omdat de HEERE ulieden den sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u aan den zesden dag voor twee dagen brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag! Alzo rustte het volk op den zevenden dag. En het huis Israëls noemde deszelfs naam Man; en het was als korianderzaad, wit, en de smaak daarvan was als honigkoeken. Voorts zeide Mozes: Dit is het woord, hetwelk de HEERE bevolen heeft: Vul een gomer daarvan tot bewaring voor uw geslachten, opdat zij zien het brood, dat Ik ulieden heb te eten gegeven in deze woestijn, toen Ik u uit Egypteland uitleidde. Ook zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik, en doe een gomer vol Man daarin; en zet die voor het aangezicht des HEEREN, tot bewaring voor uw geslachten. Gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had, alzo zette ze Aäron voor de getuigenis tot bewaring. En de kinderen Israëls aten Man veertig jaren, totdat zij in een bewoond land kwamen; zij aten Man, totdat zij kwamen aan de pale van het land Kanaän. Een gomer nu is het tiende deel van een efa.
Exodus 16:1-36 Herziene Statenvertaling (HSV)
Zij braken op uit Elim en heel de gemeenschap van de Israëlieten kwam in de woestijn Sin, die tussen Elim en de Sinaï ligt. Dat was op de vijftiende dag van de tweede maand nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken. En heel de gemeenschap van de Israëlieten morde tegen Mozes en tegen Aäron in de woestijn. De Israëlieten zeiden tegen hen: Och, waren wij maar door de hand van de HEERE gestorven in het land Egypte, toen wij bij de vleespotten zaten en brood aten tot verzadiging toe! Want u hebt ons uitgeleid naar deze woestijn om heel deze gemeente van honger te laten sterven. Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen. Het volk moet eropuit gaan en de per dag benodigde hoeveelheid verzamelen, zodat Ik het op de proef kan stellen of het naar Mijn wet wandelt of niet. En op de zesde dag moet het zó zijn dat zij bereiden wat zij binnenbrengen, en dat zal het dubbele zijn van wat zij dagelijks verzamelen. Toen zeiden Mozes en Aäron tegen al de Israëlieten: Vanavond nog zult u weten dat de HEERE u uit het land Egypte geleid heeft, en morgenochtend zult u de heerlijkheid van de HEERE zien, want Hij heeft uw gemor tegen de HEERE gehoord. Want wie zijn wij, dat u tegen óns mort? Verder zei Mozes: Als de HEERE u in de avond vlees te eten geeft en in de ochtend brood tot verzadiging toe, dan is dat omdat de HEERE het gemor heeft gehoord waarmee u tegen Hem mort. Want wie zijn wij? Uw gemor is niet tegen ons gericht, maar tegen de HEERE. Daarna zei Mozes tegen Aäron: Zeg tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten: Kom naar voren, voor het aangezicht van de HEERE, want Hij heeft uw gemor gehoord. Terwijl Aäron tot heel de gemeenschap van de Israëlieten sprak en zij zich naar de woestijn keerden, gebeurde het dat, zie, de heerlijkheid van de HEERE in de wolk verscheen. En de HEERE sprak tot Mozes: Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord. Spreek tot hen en zeg: Tegen het vallen van de avond zult u vlees eten, en in de morgen zult u met brood verzadigd worden. Dan zult u erkennen dat Ik de HEERE, uw God, ben. En tegen de avond gebeurde het dat er kwartels kwamen aanvliegen, die het kamp overdekten, en in de ochtend was er een laag dauw rondom het kamp. Toen de laag dauw opgetrokken was, zie, over de woestijn lag iets fijns, iets vlokkigs, fijn als de rijp op de aarde. Toen de Israëlieten dat zagen, zeiden zij tegen elkaar: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. Mozes zei tegen hen: Dit is het brood dat de HEERE u te eten gegeven heeft. Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft: Ieder moet ervan verzamelen naar wat hij eten kan, een gomer per hoofd, naar het aantal van uw personen. Ieder moet het nemen voor hen die in zijn tent zijn. En zo deden de Israëlieten, zij verzamelden, de een veel en de ander weinig. Zij maten het met de gomer. Wie veel had verzameld, had niets over, en hem die weinig had verzameld, ontbrak niets. Ieder had zó veel verzameld als hij eten kon. En Mozes zei tegen hen: Niemand mag ervan overlaten tot de volgende morgen. Maar zij luisterden niet naar Mozes en sommige mannen lieten ervan over tot de volgende morgen. Toen zat het vol wormen en stonk het. Daarom was Mozes erg kwaad op hen. Zo verzamelden zij het elke morgen, ieder naar wat hij eten kon, want zodra de zon heet werd, smolt het weg. Op de zesde dag gebeurde het dat zij een dubbele hoeveelheid brood verzamelden, twee gomers voor één persoon. Al de leiders van de gemeenschap kwamen dat aan Mozes vertellen. Hij zei toen tegen hen: Dat is het wat de HEERE gesproken heeft. Morgen is het de rustdag, de heilige sabbat voor de HEERE! Wat u bakken wilt, bak het, en kook wat u koken wilt, en laat alles wat er overblijft voor uzelf liggen om het tot de volgende morgen te bewaren. Zij lieten het staan tot de volgende morgen, zoals Mozes geboden had, en nu stonk het niet en waren er geen maden in. Toen zei Mozes: Eet dit vandaag, want vandaag is het de sabbat voor de HEERE. U zult het vandaag buiten niet vinden. Zes dagen moet u het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat. Dan zal het er niet zijn. Het gebeurde echter op de zevende dag dat sommigen van het volk eropuit gingen om brood te verzamelen, maar zij vonden niets. Toen zei de HEERE tegen Mozes: Hoelang weigert u nog Mijn geboden en Mijn wetten in acht te nemen? Zie, omdat de HEERE u de sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u op de zesde dag brood voor twee dagen. Ieder moet op zijn plaats blijven! Niemand mag er op de zevende dag vanuit zijn verblijfplaats opuit gaan! Zo rustte het volk op de zevende dag. Het huis van Israël gaf het de naam manna. Het was wit als korianderzaad, en de smaak ervan was als van een honingkoek. Verder zei Mozes: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Vul een gomer ervan om het te bewaren, al hun generaties door, zodat zij het brood zien dat Ik u in deze woestijn te eten heb gegeven, toen Ik u uit het land Egypte leidde. Ook zei Mozes tegen Aäron: Neem een kruik en doe daar een volle gomer manna in, en zet die voor het aangezicht van de HEERE om het te bewaren, al hun generaties door. Zoals de HEERE Mozes geboden had, zette Aäron het vóór de getuigenis om te bewaren. De Israëlieten aten veertig jaar lang het manna, totdat zij in bewoond gebied kwamen. Zij aten manna, totdat zij aan de grens van het land Kanaän kwamen. Een gomer is een tiende van een efa.
Exodus 16:1-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen zij van Elim opgebroken waren, kwam de gehele vergadering der Israëlieten in de woestijn Sin, die tussen Elim en de Sinai ligt, op de vijftiende dag van de tweede maand sedert hun uittocht uit het land Egypte. En in die woestijn morde de gehele vergadering der Israëlieten tegen Mozes en Aäron; en de Israëlieten zeiden tot hen: Och, dat wij door de hand des HEREN in het land Egypte gestorven waren, toen wij bij de vleespotten zaten en volop brood aten; want gij hebt ons in deze woestijn geleid om deze gehele gemeente van honger te doen omkomen. Toen zeide de HERE tot Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen; dan zal het volk uitgaan en verzamelen zoveel als voor elke dag nodig is, opdat Ik het op de proef stelle, of het al dan niet wandelt naar mijn wet. En als zij op de zesde dag bereiden wat zij hebben binnengebracht, dan zal dit dubbel zoveel zijn als wat zij op de andere dagen verzamelen. Daarop zeiden Mozes en Aäron tot alle Israëlieten: Vanavond zult gij weten, dat de HERE u uit het land Egypte heeft geleid. En morgenochtend zult gij de heerlijkheid des HEREN zien, omdat Hij uw gemor tegen de HERE gehoord heeft. Want wat zijn wij, dat gij tegen ons mort? En Mozes zeide: Als de HERE u in de avond vlees te eten geeft en in de morgen volop brood, omdat de HERE het gemor waarmede gij tegen Hem gemord hebt, gehoord heeft – wat zijn wij? Niet tegen ons was uw gemor, maar tegen de HERE. En Mozes zeide tot Aäron: Zeg tot de gehele vergadering der Israëlieten: nadert voor het aangezicht des HEREN: want Hij heeft uw gemor gehoord. Terwijl nu Aäron sprak tot de gehele vergadering der Israëlieten, richtten zij hun blik naar de woestijn – en zie, de heerlijkheid des HEREN verscheen in een wolk. Toen sprak de HERE tot Mozes en zeide: Ik heb het gemor der Israëlieten gehoord; zeg tot hen: in de avondschemering zult gij vlees eten en in de morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik, de HERE, uw God ben. En des avonds kwamen kwakkels opzetten en overdekten de legerplaats; en des morgens was er een dauwlaag rondom de legerplaats. Toen de dauwlaag opgetrokken was, zie, daar lag over de woestijn iets fijns, iets schilferachtigs, fijn als rijm op de aarde. Toen de Israëlieten het zagen, zeiden zij tot elkander: Wat is dit? Want zij wisten niet, wat het was. Maar Mozes zeide tot hen: Dit is het brood dat de HERE u tot spijze gegeven heeft. Dit is wat de HERE geboden heeft: verzamelt ervan naar ieders behoefte; ieder van u kan voor zijn tentgenoten een gomer per hoofd nemen, naar gelang van het zielental. De Israëlieten nu deden zo en verzamelden het, de een meer en de ander minder. Toen zij het in een gomer maten, had hij die meer verzameld had, niet te veel en hij die minder verzameld had, kwam niet te kort. Ieder had naar zijn behoefte verzameld. En Mozes zeide tot hen: Niemand late ervan over tot de morgen. Maar sommigen luisterden niet naar Mozes en lieten ervan over tot de morgen, maar toen was het bedorven van de wormen en stonk. En Mozes werd toornig op hen. Zij nu verzamelden het elke morgen ieder naar zijn behoefte; maar als de zon heet werd, smolt het. En op de zesde dag verzamelden zij tweemaal zoveel brood, twee gomer voor ieder; en al de vorsten der vergadering kwamen het Mozes berichten. Toen zeide hij tot hen: Dit is wat de HERE gezegd heeft: een rustdag, een heilige sabbat is het morgen voor de HERE; bakt wat gij bakken wilt en kookt wat gij koken wilt; laat al wat overblijft liggen om het tot de volgende morgen te bewaren. Zij lieten het dan tot de volgende morgen liggen, zoals Mozes bevolen had; toen stonk het niet, en er waren geen maden in. Voorts zeide Mozes: Eet dit vandaag, want heden is het sabbat voor de HERE, vandaag zult gij het niet vinden op het veld. Zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat; dan is het er niet. Toen er dan ook van het volk op de zevende dag heengingen om wat te verzamelen, vonden zij het niet. Daarom zeide de HERE tot Mozes: Hoelang weigert gij mijn geboden en wetten te onderhouden? Bedenkt, dat de HERE u de sabbat gegeven heeft; daarom geeft Hij u op de zesde dag brood voor twee dagen. Ieder moet op zijn plaats blijven; niemand mag zijn plaats op de zevende dag verlaten. Toen rustte het volk op de zevende dag. Het huis Israëls noemde het: manna; en het was wit als korianderzaad en de smaak ervan was als die van een honigkoek. Mozes zeide: Dit is wat de HERE geboden heeft: vul er een gomer mee, om het voor de toekomende geslachten te bewaren, opdat zij het brood zien, dat Ik u in de woestijn te eten heb gegeven, toen Ik u uit het land Egypte leidde. Daarom zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik, doe daarin een volle gomer manna en leg dit voor het aangezicht des HEREN, om het voor de toekomende geslachten te bewaren. Zoals de HERE Mozes geboden had, legde Aäron het vóór de Getuigenis ter bewaring. De Israëlieten nu hebben veertig jaar het manna gegeten, totdat zij kwamen in bewoond land; het manna hebben zij gegeten, totdat zij kwamen aan de grens van het land Kanaän. Een gomer nu is het tiende van een efa.
Exodus 16:1-36 Het Boek (HTB)
Na het vertrek uit Elim kwamen de Israëlieten in de woestijn Sin tussen Elim en de Sinaï. Dat was zes weken na hun vertrek uit Egypte. In die woestijn beklaagden de Israëlieten zich tegenover Mozes en Aäron en zeiden: ‘Waarom heeft de HERE ons niet gewoon in Egypte laten sterven! Daar waren de vleespotten vol en hadden we in elk geval genoeg te eten, maar in deze woestijn zullen we allemaal verhongeren.’ Toen zei de HERE tegen Mozes: ‘Luister, Ik zal voor hen brood uit de hemel laten regenen. Iedereen mag elke dag net zoveel eten verzamelen als hij die dag nodig heeft. Ik zal hen daarmee op de proef stellen om te zien of zij mijn opdrachten uitvoeren. Zeg hun dat zij de zesde dag van de week tweemaal zoveel eten verzamelen als op de andere dagen.’ Mozes en Aäron riepen de Israëlieten bijeen en zeiden: ‘Vanavond zullen jullie merken dat het de HERE was die ons uit Egypte heeft bevrijd. En morgenochtend zullen jullie nog meer van zijn glorie zien. Hij heeft jullie klachten tegen Hem gehoord. Hij weet dat jullie niet tegen ons klagen, want wie zijn wij tenslotte? De HERE zal jullie ʼs avonds vlees en ʼs morgens brood te eten geven. Kom nu voor de HERE staan en luister naar zijn antwoord op jullie klachten.’ Aäron riep iedereen samen en terwijl hij nog sprak, werd aller blik getrokken naar de woestijn, want daar verscheen de heerlijkheid van de HERE vanuit de wolk die hen leidde. Toen sprak de HERE met Mozes en zei: ‘Ik heb de klachten van de Israëlieten gehoord. Zeg tegen hen: ʼs Avonds zult u vlees eten en ʼs morgens kunt u worden verzadigd met brood. Dan zult u erkennen dat Ik, de HERE, uw God ben.’ Die avond kwam een grote zwerm kwartels uit de lucht en bedekte het kamp en ʼs morgens lag er een laag dauw rond het kamp. Toen de dauw was opgetrokken, bleef er een dunne, schilferachtige laag op de woestijnbodem achter. De Israëlieten vroegen zich verwonderd af wat dat kon zijn. Mozes verklaarde het raadsel: ‘Dit is het brood dat de HERE u als voedsel geeft. De HERE heeft gezegd dat iedereen het naar behoefte mag verzamelen, neem voor iedere tentgenoot 2,2 liter mee.’ De Israëlieten verlieten het kamp en verzamelden het brood. Toen zij het afmaten, bleek dat er precies genoeg was voor iedereen! Wie veel had verzameld, hield niets over, en wie weinig had verzameld, kwam niets tekort. Mozes zei tegen hen: ‘U mag het niet tot de volgende dag bewaren.’ Maar sommigen geloofden hem niet en bewaarden toch een deel tot de volgende dag, maar toen kropen de wormen eruit en het stonk. Mozes werd boos omdat zij niet hadden geluisterd. Iedereen verzamelde elke morgen zoveel als hij nodig had. En wanneer de zon meer kracht kreeg, smolt het weg. Op de zesde dag verzamelden zij twee maal zoveel brood als gewoonlijk: vier viertiende liter per persoon. De leiders van het volk kwamen Mozes echter vragen waarom zij tweemaal zoveel moesten verzamelen. Hij legde het hun uit. ‘Dit heeft de HERE mij gezegd: “Morgen is het een rustdag, een heilige sabbat voor de HERE, kook of bak zoveel als nodig is en bewaar dat voor de volgende dag”.’ Zij lieten het eten tot de volgende morgen liggen, zoals Mozes had gezegd, er zaten geen wormen in en het stonk ook niet. Mozes zei verder: ‘Dit is uw eten voor vandaag, want het is de sabbat van de HERE en vandaag zal er geen brood op de grond te vinden zijn. Zes dagen kunt u het verzamelen, maar op de zevende dag niet, dan is het een rustdag.’ Toen enkele mensen op de ochtend van de zevende dag toch gingen zoeken, vonden zij niets. Daarom zei de HERE tegen Mozes: ‘Hoelang zullen deze mensen blijven weigeren Mij te gehoorzamen? De HERE heeft de sabbat ingesteld en daarom geeft Hij op de zesde dag brood voor twee dagen. Iedereen moet in zijn tent blijven en niet naar brood gaan zoeken.’ Toen rustte het volk op de zevende dag. Zij noemden het brood ‘manna’ (dat betekent: ‘Wat is het?’). Het was wit als korianderzaad en smaakte naar honingkoek. Toen gaf Mozes het volk nog een opdracht van de HERE: zij moesten 2,2 liter van het manna bewaren, zodat latere generaties het brood konden zien, waarmee de HERE zijn volk in de woestijn voedde toen zij uit Egypte waren weggetrokken. Mozes zei tegen Aäron: ‘Haal een kruik, doe daar 2,2 liter manna in en bewaar het voor de komende geslachten op de plaats waar de HERE aanwezig is.’ Aäron deed wat de HERE Mozes had opgedragen en bewaarde het manna naast de ark in de tabernakel. Veertig jaar lang aten de Israëlieten het manna, totdat zij in het land Kanaän aankwamen. Voor het afmeten van het manna gebruikte men een vaste maat, een vat van tweeëntwintig en een halve kilo.
Exodus 16:1-36 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen ze van Elim vertrokken, kwamen ze in de Sin-woestijn. Die ligt tussen Elim en de berg Sinaï. Het was de 15e dag van de tweede maand sinds ze uit Egypte waren vertrokken. Het hele volk Israël mopperde en klaagde in de woestijn tegen Mozes en Aäron. Ze zeiden: "Waren we maar in Egypte door de Heer gedood. Toen hadden we tenminste vlees te eten en meer dan genoeg brood. Want jullie hebben ons in deze woestijn gebracht om ons hier allemaal te laten sterven van de honger." Toen zei de Heer tegen Mozes: "Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. Het volk mag daarvan precies zoveel verzamelen als ze voor één dag nodig hebben. Ik wil zien of ze wel of niet zullen doen wat Ik beveel. En op de zesde dag moeten ze ervoor zorgen dat ze twee keer zoveel verzamelen als op de andere dagen." Toen zeiden Mozes en Aäron tegen de Israëlieten: "Vanavond zullen jullie zien dat de Heer jullie uit Egypte heeft gehaald. En morgenochtend zullen jullie de stralende hemelse macht en majesteit van de Heer zien. Want Hij heeft jullie gemopper en geklaag tegen Hem gehoord. Want wie zijn wij, dat jullie tegen óns zouden mopperen en klagen? De Heer zal jullie 's avonds vlees en 's morgens brood geven. Er zal meer dan genoeg zijn. Want de Heer heeft gehoord hoe jullie tegen Hem hebben lopen mopperen en klagen. Want jullie hebben niet tegen óns gemopperd en geklaagd, maar tegen de Heer. Want wie zijn wij nu eigenlijk?" Daarna zei Mozes tegen Aäron: "Zeg tegen het volk Israël: Kom allemaal bij de Heer. Want Hij heeft jullie gemopper en geklaag gehoord." Terwijl Aäron tegen het volk sprak, keken ze in de richting van de woestijn. Daar zagen ze opeens, in een wolk, de stralende aanwezigheid van de Heer. En de Heer zei tegen Mozes: "Ik heb het gemopper en geklaag van de Israëlieten gehoord. Zeg tegen hen: Als het avond wordt, zullen jullie vlees eten. En morgenochtend zullen jullie genoeg brood te eten hebben. Dan zullen jullie toegeven dat Ik jullie Heer en God ben." Die avond kwamen er vogels aanvliegen. In het hele tentenkamp streken zwermen kwartels neer. En de volgende morgen lag er dauw rond het tentenkamp. Toen de dauw was opgetrokken, lagen er over de woestijn fijne korreltjes, zo fijn als zand. Toen de Israëlieten dat zagen liggen, zeiden ze tegen elkaar: "Wat is dit?" Want ze wisten niet wat het was. Mozes zei tegen hen: "Dit is het brood dat de Heer jullie te eten geeft. En dit is wat de Heer jullie beveelt: Verzamel precies zo veel als je vandaag kan opeten. Iedereen mag voor de mensen die in zijn tent wonen 1 gomer [ (2,2 liter) ] per persoon verzamelen." De Israëlieten deden dat en verzamelden de korreltjes. De één verzamelde meer en de ander minder. Ze maten het in een gomer af. Mensen die meer verzameld hadden, hielden niet over. En mensen die minder hadden verzameld, kwamen niet tekort. Iedereen had precies zoveel verzameld als hij kon opeten. Mozes zei tegen hen: "Jullie mogen er niets van bewaren voor de volgende dag." Maar sommige mensen luisterden niet naar Mozes. Zij bewaarden toch een deel voor de volgende dag. Toen was het bedorven. Er zaten wormen in en het stonk. En Mozes werd boos op hen. Zo verzamelden ze elke morgen precies zoveel als ze nodig hadden. Maar als de zon heet werd, smolt het. Op de zesde dag verzamelden ze twee keer zoveel: 2 gomer [ (4,4 liter) ] per persoon. De leiders van het volk kwamen het aan Mozes vertellen. Toen zei hij tegen hen: "Dat had de Heer ook gezegd. Want morgen is het een rustdag, een heilige rustdag voor de Heer. Bak wat jullie willen bakken en kook wat jullie willen koken. Wat overblijft kunnen jullie bewaren voor de volgende dag." Toen lieten ze het tot de volgende dag liggen, zoals Mozes gezegd had. Toen stonk het niet en er zaten geen wormen in. Mozes zei: "Eet dit vandaag, want vandaag is het een heilige rustdag voor de Heer. Vandaag zullen jullie niets vinden. Zes dagen per week moeten jullie het verzamelen. Maar elke zevende dag is een heilige rustdag. Dan is het er niet." Op de zevende dag waren er toch mensen die de korreltjes wilden gaan verzamelen. Maar ze vonden niets. Daarom zei de Heer tegen Mozes: "Hoelang weigeren jullie nog om Mij te gehoorzamen? Bedenk dat Ik jullie de heilige rustdag heb gegeven. Daarom geef Ik jullie op de zesde dag brood voor twee dagen. Op de zevende dag moet iedereen thuisblijven. Dan mag niemand zijn plaats verlaten." Toen rustte het volk op de zevende dag. Het volk Israël noemde de korreltjes 'manna' [ (= 'wat is dat nou toch?') ]. Het was zo wit als korianderzaad en het smaakte naar honingkoek. Mozes zei: "De Heer zegt: Vul een gomer met manna. Dat manna moet bewaard worden voor de families ná jullie. Dan kunnen ze het brood zien dat Ik jullie in de woestijn te eten heb gegeven toen Ik jullie uit Egypte haalde." En hij zei tegen Aäron: "Neem een kruik, doe daarin een hele gomer manna en zet die bij de Heer neer. Hij moet bewaard worden voor onze families ná ons." Aäron deed wat de Heer had bevolen. Hij zette [ de kruik met ] het manna vóór de kist [ van het verbond ] waarin de platte stenen van het verbond lagen, om het te bewaren. De Israëlieten hebben 40 jaar lang manna gegeten. Ze aten ervan totdat ze in bewoond gebied kwamen. Ze hebben manna gegeten totdat ze bij de grens van het land Kanaän kwamen. Een gomer [ (2,2 liter) ] is het tiende deel van een efa [ (22 liter) ].