Exodus 13:17-22
Exodus 13:17-22 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En het is geschied, toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde hen God niet op den weg van het land der Filistijnen, hoewel die nader was; want God zeide: Dat het den volke niet rouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar Egypte. Maar God leidde het volk om, langs den weg van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israëls nu togen bij vijven uit Egypteland. En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich; want hij had met een zwaren eed de kinderen Israëls bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op van hier! Alzo reisden zij uit Sukkoth; en zij legerden zich in Etham, aan het einde der woestijn. En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks.
Exodus 13:17-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen Farao het volk had laten gaan, leidde God hen niet op de weg naar het land der Filistijnen, hoewel deze de naaste was; want God zeide: Het volk mocht eens berouw krijgen, wanneer zij in strijd gewikkeld werden, en naar Egypte terugkeren. Daarom liet God het volk zwenken, de woestijnweg op naar de Schelfzee. Ten strijde toegerust trokken de Israëlieten op uit het land Egypte. En Mozes nam het gebeente van Jozef mee, omdat deze de zonen van Israël plechtig had doen zweren: God zal zeker naar u omzien, dan zult gij mijn gebeente vanhier met u meevoeren. Zo braken zij van Sukkot op en legerden zich in Etam, aan de rand der woestijn. De HERE ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan. Zonder ophouden bleef de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts aan de spits van het volk.
Exodus 13:17-22 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen de farao het volk had laten gaan, is het gebeurd dat God hen niet leidde langs de weg door het land van de Filistijnen, hoewel dat korter was. Want God zei: Anders zal het het volk berouwen bij het zien van oorlog en wil het naar Egypte terugkeren. Daarom leidde God het volk om, langs de weg door de woestijn naar de Schelfzee. In slagorde trokken de Israëlieten uit het land Egypte. En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich mee, want die had de zonen van Israël plechtig een eed laten zweren, en gezegd: God zal zeker naar jullie omzien, en dan moeten jullie mijn beenderen hiervandaan met jullie meevoeren. Zo braken zij op uit Sukkoth en sloegen hun kamp op in Etham, aan de rand van de woestijn. De HEERE ging vóór hen uit, overdag in een wolkkolom om hun de weg te wijzen, en 's nachts in een vuurkolom om hun licht te geven, zodat zij dag en nacht verder konden trekken. Hij nam de wolkkolom overdag en de vuurkolom in de nacht niet weg voor de aanblik van het volk.
Exodus 13:17-22 Het Boek (HTB)
Toen de farao de Israëlieten had laten gaan, voerde God het volk niet door het land van de Filistijnen, wat de kortste weg naar het beloofde land was. Want God zei: ‘Het volk zou ontmoedigd kunnen worden als zij zich een weg door dat land moesten banen en dan zouden zij in verleiding komen om naar Egypte terug te gaan.’ Daarom stuurde de HERE het volk de woestijnweg naar de Rietzee op. Toegerust voor de strijd lieten zij Egypte achter zich. Mozes nam ook het gebeente van Jozef mee, omdat die de zonen van Jakob plechtig had laten zweren dat zij zijn gebeente zouden meenemen wanneer God hen uit Egypte zou bevrijden. Want hij was er zeker van dat dit eens zou gebeuren. Na het vertrek uit Sukkot sloeg het volk zijn kamp op bij Etam, aan de rand van de woestijn. De HERE wees hun overdag de weg door middel van een wolk en ʼs nachts door middel van een zuil van vuur. Op die manier konden zij dag en nacht doorreizen. De wolk week overdag niet van boven het volk en ʼs nachts was er altijd de zuil van vuur.
Exodus 13:17-22 BasisBijbel (BB)
Toen de farao het volk had laten gaan, bracht God hen niet naar de weg langs de grote zee door het gebied van de Filistijnen. Die was wel het dichtstbij, maar God zei: "Als ze zien dat er strijd komt met de Filistijnen, krijgt het volk spijt. Dan willen ze naar Egypte terug." Daarom liet God het volk omlopen, langs een andere weg. Dat was de weg door de woestijn naar de Rietzee. In slagorde vertrokken de Israëlieten uit Egypte. Mozes nam het lichaam van Jozef mee. Want Jozef had zijn broers laten zweren: 'Ik weet zeker dat God jullie hier op een dag vandaan zal halen. Zweer mij dat jullie mijn lichaam meenemen als jullie uit dit land vertrekken.' Zo vertrokken ze uit Sukkot en zetten hun tentenkamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. De Heer ging voor hen uit. Overdag was Hij in een grote, hoge wolk om hen de weg te wijzen. 's Nachts was Hij in een wolk van vuur om hen te verlichten. Zo konden ze dag en nacht verder reizen. Aldoor bleef overdag de grote, hoge wolk en 's nachts de wolk van vuur voor hen uit gaan. (lees verder)