Esther 4:8-11
Esther 4:8-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Ook een afschrift van de geschreven wet, die in Susan was uitgevaardigd om hen te verdelgen, gaf hij hem om dat aan Ester te laten zien en haar op de hoogte te brengen. Ook moest hij haar opdragen tot de koning te gaan, teneinde diens genade af te smeken en bij hem voorbede te doen voor haar volk. Daarop ging Hatak naar binnen en bracht Ester de woorden van Mordekai over. Ester echter droeg Hatak op tot Mordekai te zeggen: Alle dienaren des konings en de inwoners van des konings gewesten weten, dat voor ieder, hetzij man of vrouw, die ongeroepen tot de koning in de binnenste voorhof komt, deze éne wet bestaat: dat men hen doden zal. Alleen diegene blijft in het leven gespaard, aan wie de koning de gouden scepter toereikt. Ik nu ben in geen dertig dagen bij de koning geroepen.
Esther 4:8-11 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Hij gaf Hatach een kopie mee van de brief die naar alle provincies van het koninkrijk was gestuurd en waarin stond dat het Judeese volk vernietigd zou worden. Hatach moest die brief aan Ester laten zien, zodat ze zou weten wat er aan de hand was. Ook moest hij haar vragen om naar de koning te gaan. Mordechai wilde dat ze bij de koning om genade zou gaan smeken voor haar volk. Hatach ging weer naar binnen en vertelde Ester wat Mordechai hem had gezegd. Maar Ester stuurde Hatach naar Mordechai terug met de boodschap: "Iedereen die ongevraagd bij de koning komt, wordt gedood. Iedereen in het hele koninkrijk weet dat! Alleen als de koning zijn gouden staf naar je uitsteekt als je ongevraagd bij hem komt, blijf je in leven. En ik ben al 30 dagen niet door de koning geroepen."
Esther 4:8-11 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En hij gaf hem het afschrift der geschrevene wet, die te Susan gegeven was, om hen te verdelgen, dat hij het Esther liet zien, en haar te kennen gaf, en haar gebood, dat zij tot den koning ging, om hem te smeken, en van hem te verzoeken voor haar volk. Hatach nu kwam, en gaf Esther de woorden van Mordechai te kennen. Toen zeide Esther tot Hatach, en gaf hem bevel aan Mordechai: Alle knechten des konings, en het volk, der landschappen des konings, weten wel dat al wie tot den koning ingaat, in het binnenste voorhof, die niet geroepen is, hij zij man of vrouw, zijn enig vonnis zij, dat men hem dode, tenzij dat de koning den gouden scepter hem toereike, opdat hij levend blijve; ik nu ben deze dertig dagen niet geroepen om tot den koning in te komen.
Esther 4:8-11 Herziene Statenvertaling (HSV)
En hij gaf hem een afschrift van de tekst van de wet die was uitgevaardigd in Susan om hen weg te vagen. Hij moest die aan Esther laten zien, het haar vertellen en haar opdracht geven naar de koning te gaan om hem om genade te smeken en bij hem te pleiten voor haar volk. Hatach kwam terug en vertelde Esther de woorden van Mordechai. Toen sprak Esther tot Hatach en gaf hem opdracht tegen Mordechai te zeggen: Alle dienaren van de koning en de bevolking van de gewesten van de koning weten dat voor ieder, man of vrouw, die naar de koning gaat, in het binnenste voorhof, en die niet geroepen is, zijn enige vonnis is dat men hem doodt, tenzij de koning hem de gouden scepter toereikt; dan zal hij in leven blijven. En wat mij betreft, ik ben nu al dertig dagen niet geroepen om naar de koning te komen.
Esther 4:8-11 Het Boek (HTB)
Ook gaf hij Hathach een afschrift van het koninklijk besluit om de Joden uit te roeien. ‘Laat dit aan Esther zien,’ zei hij. ‘Leg haar uit wat er is gebeurd. Laat haar naar de koning gaan en hem om genade smeken voor haar volk.’ Hathach bracht Mordechaiʼs woorden over aan Esther. Zij stuurde hem opnieuw naar Mordechai met de volgende boodschap: ‘Iedereen weet dat als iemand, man of vrouw, zonder geroepen te zijn naar de koning gaat in de binnenste voorhof, hij gedoemd is te sterven. Tenzij de koning hem zijn gouden scepter aanreikt, dan is zijn leven veilig. Het is nu al een maand geleden sinds ik bij de koning ben geroepen.’