Prediker 6:1-6
Prediker 6:1-6 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Er is een kwaad, dat ik gezien heb onder de zon, en het is veel onder de mensen: Een man, denwelken God gegeven heeft rijkdom, en goederen, en eer; en hij heeft voor zijn ziel aan geen ding gebrek, van alles wat hij begeert; en God geeft hem de macht niet, om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is ook ijdelheid en een kwade smart. Indien een man honderd kinderen gewon, en vele jaren leefde, zodat de dagen zijner jaren veel waren, doch zijn ziel niet verzadigd werd van het goed, en hij ook geen begrafenis had; ik zeg, dat een misdracht beter is dan hij. Want met ijdelheid komt zij, en in duisternis gaat zij weg, en met duisternis wordt haar naam bedekt. Ook heeft zij de zon niet gezien, noch bekend; zij heeft meer rust dan hij. Ja, al leefde hij schoon tweemaal duizend jaren, en het goede niet zag; gaan zij niet allen naar één plaats?
Prediker 6:1-6 Herziene Statenvertaling (HSV)
Er is een kwaad dat ik gezien heb onder de zon, en het komt veel voor onder de mensen: een man, aan wie God rijkdom, bezittingen en eer geeft, heeft voor zichzelf geen gebrek aan al wat hij verlangt, maar God staat hem niet toe iets ervan te gebruiken. Iemand anders, een onbekende, verbruikt het. Dat is vluchtig. Een bittere kwelling is dat. Als iemand honderd kinderen verwekt en vele jaren leeft, zodat de dagen van zijn jaren vele zijn, maar hij zichzelf niet verzadigt met het goede, en er zelfs geen graf voor hem is, dan is, zeg ik, een misgeboorte beter af dan hij. Want die komt tevergeefs ter wereld, gaat heen in duisternis en zijn naam wordt in de duisternis bedekt. Ook heeft hij de zon niet gezien of gekend: hij heeft meer rust dan die man. Ja, al leefde hij tweemaal duizend jaar, maar hij had het goede niet gezien – gaan zij niet allen naar een en dezelfde plaats?
Prediker 6:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Er is een kwaad dat ik waargenomen heb onder de zon, en dat zwaar drukt op de mens: een man, aan wie God rijkdom en schatten en vermogen geeft, zodat hem niets ontbreekt, dat hij begeert, maar God stelt hem niet in staat daarvan te genieten, doch een vreemde verteert het. Dit is ijdelheid en een bitter lijden. Indien iemand honderd kinderen verwekte en vele jaren leefde en even aanzienlijk was als hoogbejaard, maar hij niet verzadigd werd van het goede en ook geen begrafenis had – ik zeg: een misgeboorte is er beter aan toe dan hij, want in ijdelheid komt ze en in duisternis gaat ze en met duisternis wordt de naam ervan bedekt; ook heeft ze de zon aanschouwd noch gekend. Deze heeft rust, maar hij niet. Al leefde hij ook tweemaal duizend jaar, maar genoot het goede niet – gaat niet alles naar één plaats?
Prediker 6:1-6 Het Boek (HTB)
Er is nog een groot kwaad dat ik op vele plaatsen heb gezien. God heeft sommige mensen grote rijkdom en veel aanzien gegeven, zodat zij alles kunnen krijgen wat zij wensen, maar God laat hem er niet van genieten, alles komt bij anderen terecht. Dat is zinloos en triest. Als een man honderd kinderen heeft en heel oud wordt, maar hij kan er niet van genieten en hij krijgt niet eens een fatsoenlijke begrafenis, dan vind ik dat hij beter af was geweest als hij dood was geboren. Want al was zijn geboorte dan zinloos geweest en was hij naamloos in duisternis geëindigd, zonder ooit de zon te hebben gezien of van haar bestaan te hebben geweten, dan was dat toch beter dan een heel oude, maar ongelukkige man te zijn. Al leeft een man tweeduizend jaar, maar zonder van het goede in dit leven te genieten, wat heeft hij daar dan aan?
Prediker 6:1-6 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Ik heb iets vreselijks gezien onder de zon, iets wat heel veel voorkomt. Dat is: als God een man rijk heeft gemaakt, maar Hij laat hem er niet van genieten. Hij heeft wel alles wat hij zou willen hebben, maar iemand anders maakt het allemaal op. Ook dat is maar lucht. Het is zinloos en triest. Stel dat iemand honderd kinderen heeft, heel lang leeft en erg oud wordt. Maar als hij niet van het leven geniet en zelfs geen begrafenis krijgt – dan vind ik dat een doodgeboren kind beter af is dan hij. Want zo'n kind komt zonder naam op de wereld en zonder iets van het leven te weten. En zonder naam en zonder iets van het leven te weten, verdwijnt het in de duisternis. Het heeft nooit het zonlicht gezien. Maar het heeft rust, en die oude man niet. Zelfs als die man tweeduizend jaar leefde – als hij niet kan genieten van het leven, wat heeft het dan voor zin? Alles eindigt hetzelfde: in de dood.