Deuteronomium 24:1-22

Deuteronomium 24:1-22 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Wanneer een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven, en in haar hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis. Zo zij dan, uit zijn huis uitgegaan zijnde, zal henengaan en een anderen man ter vrouwe worden, En deze laatste man haar gehaat, en haar een scheidbrief geschreven, en in haar hand gegeven, en haar uit zijn huis zal hebben laten gaan; of als deze laatste man, die ze voor zich tot een vrouw genomen heeft, zal gestorven zijn; Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen wedernemen, dat zij hem ter vrouwe zij, nadat zij is verontreinigd geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des HEEREN; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat u de HEERE, uw God, ten erve geeft. Wanneer een man een nieuwe vrouw zal genomen hebben, die zal in het heir niet uittrekken, en men zal hem geen last opleggen; een jaar lang zal hij vrij zijn in zijn huis, en zijn vrouw, die hij genomen heeft, verheugen. Men zal beide molenstenen, immers den bovensten molensteen, niet te pand nemen; want hij neemt de ziel te pand. Wanneer iemand gevonden zal worden, die een ziel steelt uit zijn broederen, uit de kinderen Israëls, en drijft gewin met hem, en verkoopt hem; zo zal deze dief sterven, en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen. Wacht u in de plaag der melaatsheid, dat gij naarstiglijk waarneemt en doet naar alles, wat de Levietische priesteren ulieden zullen leren; gelijk als ik hun geboden heb, zult gij waarnemen te doen. Gedenkt, wat de HEERE, uw God, gedaan heeft aan Mirjam, op den weg, als gij uit Egypte waart uitgetogen. Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen; Buiten zult gij staan, en de man, dien gij geleend hebt, zal het pand naar buiten tot u uitbrengen. Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge, en u zegene; en het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods. Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is, of uit uw vreemdelingen, die in uw land en in uw poorten zijn. Op zijn dag zult gij zijn loon geven, en de zon zal daarover niet ondergaan; want hij is arm, en zijn ziel verlangt daarnaar; dat hij tegen u niet roepe tot den HEERE, en zonde in u zij. De vaders zullen niet gedood worden voor de kinderen, en de kinderen zullen niet gedood worden voor de vaders; een ieder zal om zijn zonde gedood worden. Gij zult het recht van den vreemdeling en van den wees niet buigen, en gij zult het kleed der weduwe niet te pand nemen. Maar gij zult gedenken, dat gij een knecht in Egypte geweest zijt, en de HEERE, uw God, heeft u van daar verlost; daarom gebiede ik u deze zaak te doen. Wanneer gij uw oogst op uw akker afgeoogst, en een garf op den akker vergeten zult hebben, zo zult gij niet wederkeren, om die op te nemen; voor den vreemdeling, voor den wees en voor de weduwe zal zij zijn; opdat u de HEERE, uw God, zegene, in al het werk uwer handen. Wanneer gij uw olijfboom zult geschud hebben, zo zult gij de takken achter u niet nauw doorzoeken; voor den vreemdeling, voor den wees en voor de weduwe zal het zijn. Wanneer gij uw wijngaard zult afgelezen hebben, zo zult gij de druiven achter u niet nalezen; voor den vreemdeling, voor den wees en voor de weduwe zal het zijn. En gij zult gedenken, dat gij een knecht in Egypteland geweest zijt; daarom gebiede ik u deze zaak te doen.

Deuteronomium 24:1-22 Herziene Statenvertaling (HSV)

Wanneer een man een vrouw genomen heeft en met haar getrouwd is, en het gebeurt dat zij geen genade meer vindt in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, en hij haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, en als zij dan uit zijn huis vertrekt, weggaat en de vrouw van een andere man wordt, en die laatste man ook een afkeer van haar krijgt, haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, of als die laatste man, die haar voor zichzelf tot vrouw genomen heeft, sterft, dan mag haar eerste man, die haar heeft weggestuurd, haar niet terugnemen om hem tot vrouw te zijn, nu zij onrein geworden is; want dat is voor het aangezicht van de HEERE een gruwel. U mag geen zonde brengen over het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft. Wanneer een man pas een vrouw genomen heeft, mag hij niet met het leger uittrekken, en mag men hem geen enkele verplichting opleggen. Een jaar lang zal hij vrij zijn ten behoeve van zijn huis zodat hij zijn vrouw, die hij genomen heeft, kan verblijden. Men mag een handmolen of een bovenste molensteen niet in onderpand nemen, want dan neemt men een leven in onderpand. Wanneer er iemand ontdekt wordt die iemand van zijn broeders, een van de Israëlieten, ontvoert en hem als slaaf behandelt en hem verkoopt, dan moet de ontvoerder sterven. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen. Wees op uw hoede voor de ziekte van de melaatsheid door bijzonder nauwlettend te handelen overeenkomstig alles wat de Levitische priesters u leren. U moet nauwlettend handelen zoals ik hun geboden heb. Denk aan wat de HEERE, uw God, onderweg met Mirjam gedaan heeft, toen u uit Egypte trok. Wanneer u aan uw naaste iets geleend hebt, dan mag u zijn huis niet binnengaan om zijn onderpand mee te nemen. U moet buiten blijven staan en de man aan wie u iets geleend hebt, moet het onderpand naar u toe brengen, naar buiten. En als het een arme man is, mag u niet in diens onderpand gaan slapen, maar u moet hem het onderpand zeker teruggeven als de zon ondergaat, zodat hij in zijn kleed kan gaan slapen, en hij u zegent. Dat zal u tot gerechtigheid zijn voor het aangezicht van de HEERE, uw God. U mag de arme en behoeftige dagloner, iemand van uw broeders of van de vreemdelingen die in uw land binnen uw poorten is, niet onderdrukken. Op dezelfde dag moet u hem zijn loon geven; de zon mag er niet over ondergaan, want hij is arm en hij verlangt ernaar. Laat hij niet vanwege u de HEERE hoeven aanroepen, want dan zal er zonde in u zijn. De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen, en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders. Ieder zal alleen om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden. U mag het recht van de vreemdeling en de wees niet buigen, en u mag het kleed van een weduwe niet in onderpand nemen, maar u moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de HEERE, uw God, u vandaar verlost heeft. Daarom gebied ik u dit te doen. Wanneer u de oogst op uw akker hebt binnengehaald, en u bent een schoof op de akker vergeten, dan mag u niet teruggaan om die op te halen. Hij is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. Dan zal de HEERE, uw God, u zegenen in al het werk van uw handen. Wanneer u uw olijven afslaat, mag u de takken daarna niet nauwkeurig afzoeken. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. Wanneer u uw wijngaard leeggeplukt hebt, mag u hem daarna niet nauwkeurig nalopen. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. U moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in het land Egypte. Daarom gebied ik u dit te doen.

Deuteronomium 24:1-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Wanneer iemand een vrouw genomen en gehuwd heeft, dan zal, – als hij haar geen genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft, en hij een scheidbrief geschreven en haar die overhandigd heeft, waarna hij haar uit zijn huis heeft weggezonden; en als zij dan uit zijn huis vertrokken, haars weegs gegaan en de vrouw van een ander geworden is; en als dan de laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die overhandigt en haar uit zijn huis wegzendt; of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen heeft, gestorven is – dan zal de eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des HEREN; gij zult geen zonde brengen over het land dat de HERE, uw God, u ten erfdeel geven zal. Wanneer iemand pas een vrouw gehuwd heeft, zal hij in het leger niet uitrukken en men zal hem in geen enkel opzicht bezwaren; gedurende één jaar zal hij vrijgesteld zijn ten behoeve van zijn huis, en de vrouw die hij gehuwd heeft, verheugen. Men zal de handmolen of de bovenste molensteen niet tot pand nemen, want dan neemt men het leven tot pand. Wanneer iemand betrapt wordt, terwijl hij een mens, een van zijn broeders, uit de Israëlieten, rooft, en hem als slaaf behandelt en verkoopt, dan zal die dief sterven. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. Draag er ten aanzien van de plaag der melaatsheid zorg voor, dat gij zeer stipt alles onderhoudt, waarin de levitische priesters u onderrichten; wat ik hun geboden heb zult gij stipt onderhouden. Gedenk wat de HERE, uw God, aan Mirjam gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart. Wanneer gij van uw naaste enige schuld te vorderen hebt, zult gij zijn huis niet binnengaan om een pand van hem weg te nemen. Gij zult buiten blijven staan, en de man, van wie gij een schuld te vorderen hebt, zal het pand buiten bij u brengen. Indien hij een arm man is, zult gij u niet te ruste leggen in wat hij u als pand gaf; gij zult hem dat pand bij zonsondergang teruggeven, opdat hij zich in zijn eigen mantel te ruste legge en u zegene. Zo zal het u tot gerechtigheid zijn voor de HERE, uw God. Gij zult de arme, behoeftige dagloner niet hard behandelen, hetzij hij behoort tot uw broeders, hetzij tot de vreemdelingen, die zich in uw land, in uw steden zullen bevinden. Op de dag zelf zult gij zijn loon uitbetalen, de zon mag daarover niet ondergaan, omdat hij behoeftig is en er dus naar uitziet – opdat hij niet over u tot de HERE roepe en gij u bezondigt. De vaders zullen niet om hun kinderen ter dood gebracht worden; ook zullen de kinderen niet om hun vaders ter dood gebracht worden; ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden. Gij zult het recht van vreemdeling en wees niet buigen; ook zult gij het kleed der weduwe niet tot pand nemen. Gij zult gedenken, dat gij in Egypte slaaf geweest zijt, en dat de HERE, uw God, u daaruit bevrijd heeft; daarom gebied ik u dit te doen. Wanneer gij de oogst op uw akker binnenhaalt en een garve op de akker vergeet, dan zult gij niet teruggaan om die weg te halen; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal die zijn – opdat de HERE, uw God, u zegene in al het werk uwer handen. Wanneer gij uw olijven afslaat, zult gij de takken niet nog eens afzoeken; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. Wanneer gij de oogst van uw wijngaard inzamelt, zult gij niet nog eens een nalezing houden; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. Gij zult gedenken, dat gij in het land Egypte slaaf geweest zijt; daarom gebied ik u dit te doen.

Deuteronomium 24:1-22 Het Boek (HTB)

‘Als een vrouw haar man totaal niet bevalt en er is volgens hem iets schandelijks op haar aan te merken, mag hij een brief schrijven waarin hij verklaart dat hij van haar scheidt, hij geeft haar die brief en mag haar dan wegsturen. Als zij vervolgens hertrouwt en haar tweede man ook van haar scheidt of sterft, mag haar eerste man niet opnieuw met haar trouwen, want zij is onrein geworden, dit is afschuwelijk in Gods ogen en het zou schuld brengen over het land dat de HERE, uw God, u geeft. Een pasgetrouwd man mag niet meteen in het leger dienstdoen, noch met speciale verantwoordelijkheden worden belast, een jaar lang moet hij rustig thuis kunnen blijven, gelukkig met zijn vrouw. Het is verboden een handmolen of een bovenste molensteen als onderpand te nemen, want het is een stuk gereedschap waarmee de eigenaar in zijn levensonderhoud moet voorzien. Als iemand een broeder, een Israëliet, ontvoert en hem als een slaaf behandelt of verkoopt, moet de ontvoerder sterven om zo het kwaad uit uw midden weg te doen. Zorg ervoor dat u de aanwijzingen van de priester bij een geval van melaatsheid opvolgt, want ik heb hem richtlijnen gegeven die u tot op de letter moet gehoorzamen: denk aan wat de HERE, uw God, met Mirjam deed toen u uit Egypte kwam. Als u een vordering op iemand hebt, mag u zijn huis niet zomaar binnengaan om een onderpand te halen. U moet buiten blijven staan. Hij zal wel naar buiten komen met wat hij u schuldig is. Als de man arm is en u zijn mantel als onderpand geeft, slaap er dan niet in. Breng de mantel bij zonsondergang terug, zodat hij erin kan slapen en hij zal u daarvoor zegenen. De HERE, uw God, zal dat als een daad van rechtvaardigheid beschouwen. Behandel een arme, gehuurde werkkracht niet hard, of het nu een Israëliet is of een buitenlander die bij u woont. Betaal hem elke dag voor zonsondergang zijn loon, want hij is arm en heeft het geld meteen nodig. Als u dat niet doet, klaagt hij u aan bij de HERE en Hij zal dat als zonde beschouwen. Vaders mogen niet ter dood worden gebracht voor de zonden van hun zonen en zonen niet voor de zonden van hun vaders, iedere schuldige zal voor zijn eigen zonde ter dood worden gebracht. U moet rechtvaardig zijn tegenover vreemdelingen en wezen. U mag nooit de mantel van een weduwe accepteren als onderpand voor haar schuld. Onthoud altijd dat u slaven was in Egypte en dat de HERE, uw God, u redde, daarom heb ik u dit gebod gegeven. Als u in de oogsttijd een schoof van het veld vergeet te halen, ga dan niet terug om hem te halen. Laat hem achter voor de vreemdelingen, wezen en weduwen, dan zal de HERE, uw God, u zegenen en voorspoed geven bij alles wat u doet. Als u de olijven van uw olijfbomen slaat, zoek de takken dan niet nog een keer na, laat het overblijfsel hangen voor de vreemdelingen, wezen en weduwen. Hetzelfde geldt voor de druiven in uw wijngaard, zoek na het plukken de planten niet nog eens na, maar laat het overblijfsel achter voor hen die het nodig hebben. Onthoud dat u slaven was in het land Egypte, daarom geef ik u dit gebod.’

Deuteronomium 24:1-22 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Stel dat iemand met een vrouw is getrouwd, en ontdekt dat ze zich onfatsoenlijk gedraagt [ met andere mannen ], zodat hij niet meer van haar houdt. Dan moet hij een echtscheidings-brief schrijven en haar daarmee wegsturen. Ze vertrekt dan uit zijn huis en mag met een andere man trouwen. Stel dat ook die tweede man niet meer van haar houdt en haar met een echtscheidings-brief wegstuurt, of dat hij sterft. Dan mag haar eerste man niet opnieuw met haar trouwen. Want ze is onrein voor hem geworden doordat ze met een andere man naar bed is geweest. Zoiets vindt de Heer walgelijk. Jullie mogen dat niet doen in het land dat de Heer God aan jullie gaat geven. Als iemand pas getrouwd is, hoeft hij niet met het leger mee te gaan. Hij hoeft op geen enkele manier mee te doen aan de strijd. Eén jaar lang hoeft hij niet in het leger. Dan kan hij voor zijn huis zorgen en kunnen hij en zijn vrouw van elkaar genieten. Als iemand je nog iets moet betalen, mag je niet zijn handmolen of zijn molensteen als onderpand nemen. Want die is voor hem van levensbelang en je neemt hem dan eigenlijk zijn leven af. Als wordt ontdekt dat iemand een Israëliet heeft ontvoerd en hem als slaaf heeft verkocht, dan moet de ontvoerder worden gedood. Zo moeten jullie het kwaad uit Israël wegdoen. Wat besmettelijke huidziekten betreft: denk er om dat jullie je precies houden aan wat ik de Levitische priesters daarover bevolen heb. Houd je aan alles wat ik jullie daarover heb geleerd. Vergeet niet wat jullie Heer God met Mirjam heeft gedaan, toen jullie pas uit Egypte waren vertrokken. Als je iets aan iemand geleend hebt, mag je niet zijn huis binnengaan om zelf iets als onderpand mee te nemen. Je moet buiten blijven staan. De man aan wie je geleend hebt, moet zelf het onderpand naar buiten brengen. Als hij arm is en jou zijn mantel of deken als onderpand geeft, mag je daar niet in gaan slapen. Bij zonsondergang moet je de mantel of deken aan hem teruggeven, zodat hij er zelf in kan slapen. Dan zal hij je zegenen. Zo doe je wat je Heer God wil. Je mag een arme knecht die je per dag huurt niet slecht behandelen. Het maakt niet uit of hij een Israëliet is of een vreemdeling die in jullie land woont. Je moet hem betalen op de dag dat hij voor je heeft gewerkt, vóór zonsondergang. Want hij is arm en heeft het geld nodig. Anders roept hij over jou tot de Heer en ben jij schuldig. Ouders mogen niet worden gedood voor iets wat hun kinderen hebben gedaan. Ook mogen de kinderen niet worden gedood voor iets wat hun ouders hebben gedaan. Ieder mens mag alleen voor zijn eigen misdaden worden gestraft. Jullie mogen niet oneerlijk rechtspreken over vreemdelingen en weeskinderen. Als een weduwe iets van je wil lenen, mag je niet haar mantel als onderpand nemen. Vergeet niet dat jullie slaven in Egypte zijn geweest en dat de Heer God jullie daarvan heeft bevrijd. Daarom beveel ik jullie om je hieraan te houden. Als je de oogst van je akker binnenhaalt en een bos graan vergeet mee te nemen, ga dan niet terug om hem op te halen. Laat hem liggen voor de vreemdelingen, de weduwen en de weeskinderen. Dan zal de Heer God goed voor je zijn bij alles wat je doet. Als je de olijven van de takken hebt geslagen, zoek dan de takken niet nóg een keer af naar olijven. Laat die olijven hangen voor de vreemdelingen, de weduwen en de weeskinderen. Als je je druiven hebt geplukt, ga dan niet nóg een keer de wijngaard door om te plukken wat er per ongeluk is blijven hangen. Laat die druiven hangen voor de vreemdelingen, de weduwen en de weeskinderen. Vergeet niet dat jullie slaven in Egypte zijn geweest. Daarom beveel ik jullie om je hier aan te houden. (lees verder)