Deuteronomium 23:1-25

Deuteronomium 23:1-25 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Die door plettering verwond of uitgesneden is aan de mannelijkheid, zal in de vergadering des HEEREN niet komen. Geen bastaard zal in de vergadering des HEEREN komen; zelfs zijn tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen. Geen Ammoniet, noch Moabiet zal in de vergadering des HEEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen tot in eeuwigheid. Ter oorzake dat zij ulieden op den weg niet tegengekomen zijn met brood en met water, als gij uit Egypte uittoogt; en omdat hij tegen u gehuurd heeft Bileam, den zoon van Beor, van Pethor uit Mesopotamië, om u te vloeken. Doch de HEERE, uw God, heeft naar Bileam niet willen horen; maar de HEERE, uw God, heeft u den vloek in een zegen veranderd, omdat de HEERE, uw God, u liefhad. Gij zult hun vrede en hun best niet zoeken, al uw dagen in eeuwigheid. Den Edomiet zult gij voor geen gruwel houden, want hij is uw broeder; den Egyptenaar zult gij voor geen gruwel houden want gij zijt een vreemdeling geweest in zijn land. Aangaande de kinderen, die hun zullen geboren worden in het derde geslacht, elk van die zal in de vergadering des HEEREN komen. Wanneer het leger uittrekt tegen uw vijanden, zo zult gij u wachten voor alle kwade zaak. Wanneer iemand onder u is, die niet rein is, door enig toeval des nachts, die zal tot buiten het leger uitgaan; hij zal tot binnen het leger niet komen. Maar het zal geschieden, dat hij zich tegen het naken van den avond met water zal baden; en als de zon ondergegaan is, zal hij tot binnen het leger komen. Gij zult ook een plaats hebben buiten het leger, en daarhenen zult gij uitgaan naar buiten. En gij zult een schopje hebben, benevens uw gereedschap, en het zal geschieden, als gij buiten gezeten hebt, dan zult gij daarmede graven, en u omkeren, en bedekken wat van u uitgegaan is. Want de HEERE, uw God, wandelt in het midden van uw leger, om u te verlossen, en om uw vijanden voor uw aangezicht te geven; daarom zal uw leger heilig zijn, opdat Hij niets schandelijks onder u zie, en achterwaarts van u afkere. Gij zult een knecht aan zijn heer niet overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal zijn. Hij zal bij u blijven in het midden van u, in de plaats, die hij zal verkiezen, in een van uw poorten, waar het goed voor hem is; gij zult hem niet verdrukken. Er zal geen hoer zijn onder de dochteren van Israël; en er zal geen schandjongen zijn onder de zonen van Israël. Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs in het huis des HEEREN, uws Gods, brengen, tot enige gelofte; want ook die beiden zijn den HEERE, uw God, een gruwel. Gij zult aan uw broeder niet woekeren, met woeker van geld, met woeker van spijze, met woeker van enig ding, waarmede men woekert. Aan den vreemde zult gij woekeren; maar aan uw broeder zult gij niet woekeren; opdat u de HEERE, uw God, zegene, in alles, waaraan gij uw hand slaat, in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. Wanneer gij den HEERE, uw God, een gelofte zult beloofd hebben, gij zult niet vertrekken die te betalen; want de HEERE, uw God, zal ze zekerlijk van u eisen, en zonde zou in u zijn. Maar als gij nalaat te beloven, zo zal het geen zonde in u zijn. Wat uit uw lippen gaat, zult gij houden en doen; gelijk als gij den HEERE, uw God, een vrijwillig offer beloofd hebt, dat gij met uw mond gesproken hebt. Wanneer gij gaan zult in uws naasten wijngaard, zo zult gij druiven eten naar uw lust, tot uw verzadiging; maar in uw vat zult gij niets doen. Wanneer gij zult gaan in uws naasten staande koren, zo zult gij de aren met uw hand afplukken; maar de sikkel zult gij aan uws naasten staande koren niet bewegen.

Deuteronomium 23:1-25 Herziene Statenvertaling (HSV)

Iemand die door kneuzing aan het geslachtsdeel gewond is of van wie het geslachtsdeel is afgesneden, mag niet in de gemeente van de HEERE komen. Een bastaard mag niet in de gemeente van de HEERE komen; zelfs zijn nakomelingen van de tiende generatie mogen niet in de gemeente van de HEERE komen. Een Ammoniet of Moabiet mag niet in de gemeente van de HEERE komen; zelfs hun nakomelingen van de tiende generatie mogen tot in eeuwigheid niet in de gemeente van de HEERE komen, vanwege het feit dat zij u onderweg niet met brood en water tegemoetgekomen zijn toen u uit Egypte wegtrok; en omdat hij Bileam, de zoon van Beor, uit Pethor in Mesopotamië, tegen u ingehuurd heeft om u te vervloeken. De HEERE, uw God, echter wilde niet naar Bileam luisteren, maar de HEERE, uw God, heeft de vloek voor u in een zegen veranderd, omdat de HEERE, uw God, u liefhad. U mag de vrede en het goede voor hen niet zoeken, al uw dagen, tot in eeuwigheid. U mag van de Edomiet geen afschuw hebben, want hij is uw broeder. U mag van de Egyptenaar geen afschuw hebben, want u bent een vreemdeling geweest in zijn land. Wat de kinderen betreft die bij hen geboren worden: de derde generatie mag in de gemeente van de HEERE komen. Wanneer het leger uittrekt tegen uw vijanden, moet u op uw hoede zijn voor elke kwalijke zaak. Wanneer er onder u iemand is die niet rein is door iets wat 's nachts per ongeluk is gebeurd, dan moet hij buiten het kamp gaan. Hij mag niet binnen het kamp komen. En tegen het vallen van de avond moet het zó zijn dat hij zich met water wast; en als de zon ondergegaan is, mag hij weer binnen het kamp komen. U moet ook een plaats hebben buiten het kamp. Daar moet u naartoe gaan, buiten het kamp. U moet bij uw uitrusting ook een schepje hebben, en het moet zó zijn dat u daarmee een gat graaft wanneer u buiten het kamp gaat zitten. Daarna moet u zich omkeren en uw uitwerpselen bedekken. Want de HEERE, uw God, wandelt binnen uw kamp om u te redden en uw vijanden aan u over te geven. Daarom moet uw kamp heilig zijn, opdat Hij niet iets schandelijks bij u ziet en Zich van u afkeert. U mag een slaaf die bij zijn meester wegloopt en bij u redding zoekt, niet aan zijn meester uitleveren. Hij mag bij u blijven, in uw midden, in de plaats die hij uitkiest, binnen een van uw poorten, waar hij het goed heeft. U mag hem niet uitbuiten. Er mag onder de dochters van Israël geen hoer zijn; en er mag geen schandknaap zijn onder de zonen van Israël. U mag geen hoerenloon of hondengeld in het huis van de HEERE, uw God, brengen ter inlossing van welke gelofte dan ook, want die zijn beide een gruwel voor de HEERE, uw God. U mag van uw broeder geen rente vragen: rente over geld, rente over voedsel of rente over enig ding waarover men rente betaalt. Van de buitenlander mag u rente vragen, maar van uw broeder mag u geen rente vragen, opdat de HEERE, uw God, u zegent in alles wat u ter hand neemt in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen. Wanneer u de HEERE, uw God, een gelofte gedaan hebt, mag u niet aarzelen die na te komen, want de HEERE, uw God, zal dat zeker van u eisen, en dan zou er zonde in u zijn. Maar als u ervan afziet een gelofte te doen, is er geen zonde in u. Wat er over uw lippen komt, moet u houden en doen, net als wanneer u de HEERE, uw God, een vrijwillige gave beloofd hebt, iets wat u met uw eigen mond gesproken hebt. Wanneer u in de wijngaard van uw naaste komt, mag u druiven eten naar hartenlust, tot verzadiging toe; maar u mag niets in uw tas doen. Wanneer u in het staande koren van uw naaste komt, mag u met uw hand aren plukken; maar u mag niet de sikkel slaan in het staande koren van uw naaste.

Deuteronomium 23:1-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Hij, die door kneuzing ontmand is of wie het mannelijk lid is afgesneden, zal niet in de gemeente des HEREN komen. Een bastaard zal niet in de gemeente des HEREN komen; zelfs zijn tiende geslacht zal niet in de gemeente des HEREN komen. Een Ammoniet of Moabiet zal niet in de gemeente des HEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal nimmer in de gemeente des HEREN komen, omdat zij u bij uw uittocht uit Egypte op de weg niet met brood en water tegemoet gekomen zijn, en omdat zij tegen u Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Mesopotamië, gehuurd hadden om u te vervloeken. Maar de HERE, uw God, heeft naar Bileam niet willen luisteren en de HERE, uw God, heeft de vloek voor u in een zegen veranderd, omdat de HERE, uw God, u liefhad. Gij zult zolang gij leeft nimmer de vrede en het goede voor hen zoeken. De Edomiet zult gij niet verafschuwen, want hij is uw broeder. De Egyptenaar zult gij niet verafschuwen, want gij zijt vreemdeling geweest in zijn land. De kinderen, die hun in het derde geslacht geboren worden, mogen in de gemeente des HEREN komen. Wanneer gij als leger tegen uw vijanden uittrekt, dan zult gij u wachten voor al wat kwaad is. Wanneer er onder u een man is, die niet rein is tengevolge van wat hem des nachts is overkomen, dan zal hij buiten de legerplaats gaan, hij zal niet binnen de legerplaats komen. Dan zal hij zich tegen het vallen van de avond met water wassen, en bij zonsondergang mag hij binnen de legerplaats komen. Gij zult buiten de legerplaats een plek hebben om u daarheen naar buiten te begeven; gij zult bij uw uitrusting een schopje hebben en, wanneer gij buiten gaat zitten, daarmee een gat graven en uw uitwerpselen weer bedekken. Want de HERE, uw God, wandelt in uw legerplaats, om u te redden en uw vijanden aan u over te geven; daarom zal uw legerplaats heilig zijn, zodat Hij niets onbehoorlijks bij u ziet en Zich niet van u afwendt. Gij zult een slaaf, die van zijn meester naar u gevlucht is, niet aan zijn meester uitleveren; bij u, in uw midden, mag hij blijven waar hij verkiest, in een uwer steden, waar het hem goeddunkt; gij zult hem niet hard behandelen. Er zal onder de dochters van Israël geen aan ontucht gewijde vrouw zijn, en er zal onder de zonen van Israël geen aan ontucht gewijde man zijn. Gij zult geen hoerenloon of hondengeld in het huis van de HERE, uw God, brengen ter vervulling van een of andere gelofte, want deze beide zijn de HERE, uw God, een gruwel. Gij zult van uw broeder geen rente nemen noch van geld noch van levensmiddelen noch van iets, dat men tegen rente lenen kan. Van de buitenlander moogt gij rente nemen, maar van uw broeder zult gij geen rente nemen – opdat de HERE, uw God, u zegene in alles wat gij onderneemt in het land, dat gij in bezit gaat nemen. Wanneer gij de HERE, uw God, een gelofte doet, zult gij er niet mee talmen haar in te lossen, want de HERE, uw God, zou ze toch van u eisen en dan zoudt gij u bezondigen. Maar, wanneer gij u onthoudt van het doen van een gelofte, bezondigt gij u niet. Wat over uw lippen gegaan is, moet gij stipt volbrengen; gij hebt immers de HERE, uw God, volkomen vrijwillig een gelofte gedaan, die gij hebt uitgesproken met eigen mond. Wanneer gij in de wijngaard van uw naaste komt, dan moogt gij om u te verzadigen druiven eten, zoveel gij wilt, maar gij moogt ze niet ergens in meenemen. Wanneer gij in het staande koren van uw naaste komt, moogt gij aren plukken met uw hand, maar de sikkel moogt gij in het staande koren van uw naaste niet slaan.

Deuteronomium 23:1-25 Het Boek (HTB)

‘Als de zaadballen van een man zijn beschadigd of als zijn mannelijk lid is afgesneden, mag hij de eredienst van de HERE niet bijwonen. Een bastaard mag eveneens de eredienst niet bijwonen en gedurende tien generaties mogen zijn nakomelingen dat ook niet. Geen enkele Ammoniet of Moabiet mag ooit aanwezig zijn bij de eredienst, zelfs niet na de tiende generatie. De reden voor dit verbod is dat deze volken u niet verwelkomden met voedsel en water, toen u vanuit Egypte hier aankwam; integendeel, zij huurden Bileam, de zoon van Beor uit Mesopotamië, om u te vervloeken. Maar de HERE, uw God, heeft niet naar Bileam geluisterd; integendeel, Hij veranderde de vloek voor u in een zegen omdat de HERE, uw God, van u houdt. U mag, zolang u leeft, nooit proberen de Ammonieten of Moabieten op welke manier dan ook te helpen. Maar kijk niet neer op de Edomieten en de Egyptenaren, de Edomieten zijn immers uw broeders en u hebt lange tijd onder de Egyptenaren geleefd. De achterkleinkinderen van de Egyptenaren en Edomieten die bij u wonen, mogen het heiligdom van de HERE wel betreden. Als u ten strijde trekt, moet u ervoor zorgen dat er in het kamp geen onreinheden voorkomen. Iedere man die ʼs nachts onrein wordt door een zaadlozing, moet het kamp verlaten en buiten blijven tot de avond, daarna moet hij zich baden en bij zonsondergang weer terugkeren in het kamp. Het toiletgebied moet buiten het kamp liggen. Iedere man moet een schepje in zijn uitrusting hebben. Als hij zijn behoefte doet, moet hij een kuil graven en de uitwerpselen met aarde bedekken. Het kamp moet heilig zijn, want de HERE, uw God, is bij u om u te beschermen en ervoor te zorgen dat u uw vijanden overwint, de HERE wil niets onbehoorlijks bij u zien, anders keert Hij Zich tegen u. Als een slaaf bij zijn meester wegvlucht, moet u hem niet dwingen terug te keren, laat hem bij u wonen in de stad die hij zelf uitkiest. Val hem niet lastig. Israëlieten, of het nu vrouwen of mannen zijn, mogen in de heiligdommen geen prostitutie bedrijven. U mag de HERE, uw God, geen offer brengen van de verdiensten van een mannelijke of vrouwelijke prostitué, want beiden zijn afschuwelijk in de ogen van de HERE, uw God. Vraag geen rente over een lening aan een broeder, een Israëliet, of het nu in de vorm van geld, voedsel of iets anders is. Van een buitenlander mag u wel rente vragen, maar niet van een Israëliet. Want als u rente vraagt van een broeder, zal de HERE, uw God, u niet zegenen bij alles wat u doet, wanneer u in het beloofde land aankomt. Als u de HERE, uw God, een belofte doet, maak uw toezeggingen dan zo snel mogelijk waar, want anders zal Hij u ter verantwoording roepen. Het is een zonde als u zich niet aan uw belofte houdt. Maar als u geen belofte hebt gedaan, bent u ook niets schuldig. Als u eenmaal een belofte hebt gedaan, zorg dan dat u uw woord nakomt, want het was uw eigen vrije keus en u hebt het de HERE, uw God, gezworen. Van de druiven uit andermans wijngaard mag u net zoveel eten als u lust, maar neem geen druiven mee in een mand of iets dergelijks. Hetzelfde geldt voor andermans koren: u mag met uw hand aren plukken, maar gebruik geen sikkel.’

Deuteronomium 23:1-25 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Een man die gewond of verminkt is aan zijn geslachtsdelen, mag niet in de gemeente van de Heer komen. Als een man kinderen krijgt bij een vrouw met wie hij niet getrouwd is, mogen die kinderen niet in de gemeente van de Heer komen. Zelfs de tiende familie ná hen mag niet in de gemeente van de Heer komen. Ammonieten en Moabieten zullen nooit in de gemeente van de Heer mogen komen. Zelfs de tiende familie van hen die nu leven mag niet in de gemeente van de Heer komen. Want toen jullie uit Egypte waren vertrokken, wilden zij jullie geen brood en water geven. En ook hebben ze Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Mesopotamië gehuurd om jullie te vervloeken. Maar jullie Heer God heeft niet naar Bileam willen luisteren. Hij heeft de vervloeking veranderd in een zegen, omdat Hij van jullie houdt. Nooit mogen jullie meewerken aan het geluk of de voorspoed van de Ammonieten en Moabieten. Maar Edomieten mogen jullie niet haten, want zij zijn familie van jullie. Ook Egyptenaren mogen jullie niet haten, want jullie hebben als vreemdelingen in hun land gewoond. De kinderen van de kleinkinderen van de Egyptenaren die nu leven, mogen in de gemeente van de Heer komen. Als jullie leger optrekt naar jullie vijanden, mogen jullie niets doen wat het tentenkamp onrein maakt. Als een man 's nachts een zaadlozing heeft gehad, is hij onrein. Daarom moet hij die dag buiten het tentenkamp blijven. 's Avonds moet hij zich wassen, en bij zonsondergang mag hij weer in het tentenkamp komen. Jullie moeten het tentenkamp uitgaan als je naar de wc moet. Neem een schepje mee om een gat graven en gooi het gat weer dicht als je klaar bent. Want jullie Heer God is in jullie tentenkamp. Hij wil jullie beschermen en jullie de overwinning geven. Daarom moet jullie tentenkamp schoon zijn, zodat Hij niets onfatsoenlijks bij jullie vindt. Anders wil Hij niet bij jullie blijven. Als een slaaf is weggevlucht van zijn meester , mogen jullie hem niet aan zijn meester uitleveren. Hij mag bij jullie wonen waar hij wil. Hij mag zelf kiezen in welke stad. Jullie mogen hem niet slecht behandelen. Jullie zonen en dochters mogen geen hoer zijn. En jullie mogen geen geld aan jullie Heer God geven dat jullie hebben verdiend met hoererij. Ook mogen jullie met zulk geld geen belofte afbetalen die jullie aan de Heer hebben gedaan. Want jullie Heer God vindt het walgelijk als jullie zulke dingen doen. Vraag geen rente als jullie geld of voedsel of iets anders aan een Israëliet uitlenen. Van buitenlanders mogen jullie rente vragen, maar niet van je volksgenoten. Dan zal de Heer God goed voor jullie zijn bij alles wat jullie doen in het land dat jullie gaan veroveren. Als je de Heer God iets belooft, stel dan niet uit om te doen wat je hebt beloofd. Want de Heer God wil dat je doet wat je hebt beloofd. Als je dat niet doet, ben je schuldig. Maar als je geen belofte doet, kun je hierin ook niets verkeerd doen. Je moet alles doen wat je aan God hebt beloofd. Je was immers niet verplicht om iets te beloven. Je wilde het zelf. Als je in iemands wijngaard loopt, mag je van zijn druiven eten als je honger hebt. Je mag zoveel eten als je wil. Maar je mag geen druiven ergens in meenemen. Als je door iemands korenveld loopt, mag je met je hand aren plukken. Maar je mag er niets met je maaimes maaien. (lees verder)