Daniël 3:8-13
Daniël 3:8-13 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Daarom naderden even ter zelfder tijd Chaldeeuwse mannen, die de Joden openlijk beschuldigden; Zij antwoordden en zeiden tot den koning Nebukadnezar: O koning! leef in der eeuwigheid! Gij, o koning! hebt een bevel gegeven, dat alle mensen, die horen zouden het geluid des hoorns, der pijp, der citer, der vedel, der psalteren, en des akkoordgezangs, en allerlei soorten van muziek, nedervallen, en het gouden beeld aanbidden zouden; En wie niet nederviel, en aanbad, die zou in het midden van den oven des brandenden vuurs geworpen worden. Er zijn Joodse mannen, die gij over de bediening van het landschap van Babel gesteld hebt, Sadrach, Mesach en Abed-nego; deze mannen hebben, o koning! op u geen acht gesteld; uw goden eren zij niet, en zij bidden het gouden beeld niet aan, hetwelk gij opgericht hebt. Toen zeide Nebukadnezar in toorn en grimmigheid, dat men Sadrach, Mesach en Abed-nego voorbrengen zou; toen werden die mannen voor den koning gebracht.
Daniël 3:8-13 Herziene Statenvertaling (HSV)
Daarom kwamen op datzelfde tijdstip Chaldeeuwse mannen naar voren, die de Joden openlijk beschuldigden. Zij namen het woord en zeiden tegen koning Nebukadnezar: O koning, leef in eeuwigheid! U, o koning, hebt zelf bevel gegeven dat iedereen die het geluid zou horen van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten, moest neervallen en het gouden beeld aanbidden, en dat wie niet zou neervallen en aanbidden, midden in de brandende vuuroven zou worden geworpen. Nu zijn er Joodse mannen die u over het bestuur van het gewest Babel hebt aangesteld, namelijk Sadrach, Mesach en Abed-Nego. Deze mannen hebben op uw bevel, o koning, geen acht geslagen. Uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat u hebt opgericht, aanbidden zij niet. Toen beval Nebukadnezar in woede en grimmigheid dat men Sadrach, Mesach en Abed-Nego moest halen. Vervolgens werden deze mannen bij de koning gebracht.
Daniël 3:8-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Terzelfder tijd traden Chaldeeuwse mannen met een beschuldiging dienaangaande tegen de Judeeërs naar voren. Zij namen het woord en zeiden tot koning Nebukadnessar: O koning, leef in eeuwigheid! Gij, o koning, hebt bevel gegeven, dat iedereen die het geluid hoort van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zich ter aarde werpen zal en het gouden beeld aanbidden, en dat ieder die zich niet ter aarde nederwerpt en aanbidt, in de brandende vuuroven zal geworpen worden. Er zijn Judeese mannen, aan wie gij het bestuur van het gewest Babel hebt opgedragen: Sadrak, Mesak en Abednego; deze mannen hebben zich aan u, o koning, niet gestoord: uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, aanbidden zij niet. Daarop gebood Nebukadnessar in toorn en grimmigheid Sadrak, Mesak en Abednego te halen. Toen die mannen vóór de koning gebracht waren
Daniël 3:8-13 Het Boek (HTB)
Maar enige hoge functionarissen gingen naar de koning en dienden een aanklacht in tegen enkele Judeeërs die weigerden het beeld te aanbidden! ‘Majesteit,’ zeiden zij, ‘u hebt bevel gegeven dat iedereen zich op de grond moet laten vallen en het gouden beeld aanbidden, zodra de muziek begint te spelen. Wie dat niet doet, zal in de brandende oven worden gegooid. Maar nu zijn daar een paar Judese mannen, Sadrach, Mesach en Abednego, die u hebt belast met het bestuur over het gewest Babel. Deze mannen storen zich niet aan uw bevel en weigeren uw goden te vereren of het gouden beeld dat u hebt opgericht, te aanbidden.’ Laaiend van woede beval Nebukadnezar Sadrach, Mesach en Abednego te halen. Toen zij waren voorgeleid, zei hij
Daniël 3:8-13 BasisBijbel (BB)
Op dat moment kwamen er een paar Babyloniërs bij de koning. Ze beschuldigden de Judeeërs. Ze zeiden tegen koning Nebukadnezar: "Mijn heer de koning, leef in eeuwigheid! U heeft het bevel gegeven dat, zodra de muziek begon te spelen, iedereen moest neerknielen en zich diep moest buigen om het gouden beeld te aanbidden. Ook heeft u gezegd dat wie dat niet deed, in de brandende oven gegooid zou worden. Mijn heer de koning, een aantal mannen heeft zich niets van u aangetrokken. Het zijn de mannen uit Juda die u heeft aangewezen tot bestuurders van de provincie Babel, namelijk Sadrach, Mesach en Abednego. Ze willen uw goden niet aanbidden. Ook het gouden beeld niet dat u heeft neergezet." Koning Nebukadnezar werd woedend. Hij gaf het bevel om Sadrach, Mesach en Abednego te halen. Ze werden bij de koning gebracht.