Daniël 1:8-21

Daniël 1:8-21 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Daniël nu nam voor in zijn hart, dat hij zich niet zou ontreinigen met de stukken van de spijs des konings, noch met den wijn zijns dranks; daarom verzocht hij van den overste der kamerlingen, dat hij zich niet mocht ontreinigen. En God gaf Daniël genade en barmhartigheid voor het aangezicht van den overste der kamerlingen. Want de overste der kamerlingen zeide tot Daniël: Ik vreze mijn heer, den koning, die ulieder spijs, en ulieder drank verordend heeft; want waarom zou hij ulieder aangezichten droeviger zien, dan der jongelingen, die in gelijkheid met ulieden zijn? Alzo zoudt gij mijn hoofd bij den koning schuldig maken. Toen zeide Daniël tot Melzar, dien de overste der kamerlingen gesteld had over Daniël, Hananja, Misaël en Azarja: Beproef toch uw knechten tien dagen lang, en men geve ons van het gezaaide te eten, en water te drinken. En men zie voor uw aangezicht onze gedaanten, en de gedaante der jongelingen, die de stukken van de spijs des konings eten; en doe met uw knechten, naar dat gij zien zult. Toen hoorde hij hen in deze zaak, en hij beproefde ze tien dagen. Ten einde nu der tien dagen, zag men, dat hun gedaanten schoner waren, en zij vetter waren van vlees dan al de jongelingen, die de stukken van de spijze des konings aten. Toen geschiedde het, dat Melzar de stukken hunner spijs wegnam, mitsgaders den wijn huns dranks, en hij gaf hun van het gezaaide. Aan deze vier jongelingen nu gaf God wetenschap en verstand in alle boeken, en wijsheid; maar Daniël gaf Hij verstand in allerlei gezichten en dromen. Ten einde nu der dagen, waarvan de koning gezegd had, dat men hen zou inbrengen, zo bracht ze de overste der kamerlingen in voor het aangezicht van Nebukadnezar, En de koning sprak met hen; doch er werd uit hen allen niemand gevonden, gelijk Daniël, Hananja, Misaël en Azarja; en zij stonden voor het aangezicht des konings. En in alle zaken van verstandige wijsheid, die de koning hun afvroeg, zo vond hij hen tienmaal boven al de tovenaars en sterrekijkers, die in zijn ganse koninkrijk waren. En Daniël bleef tot het eerste jaar van den koning Kores toe.

Daniël 1:8-21 Herziene Statenvertaling (HSV)

Daniël nu nam zich in zijn hart voor zich niet te besmetten met de gerechten van de koning of met de wijn die hij dronk. Daarom verzocht hij het hoofd van de hovelingen of hij zich niet zou hoeven te verontreinigen. God gaf Daniël genade en barmhartigheid bij het hoofd van de hovelingen. Want het hoofd van de hovelingen zei tegen Daniël: Ik ben bevreesd voor mijn heer de koning, die uw eten en uw drinken heeft vastgesteld. Want waarom zou hij zien dat uw gezichten er slechter uitzien dan die van de andere jongemannen van uw groep? U zou bij de koning mijn hoofd met schuld beladen. Toen zei Daniël tegen de kamerheer die het hoofd van de hovelingen had aangesteld over Daniël, Hananja, Misaël en Azarja: Stel uw dienaren toch tien dagen op de proef, en laat men ons plantaardig voedsel geven, zodat wij dat eten, en water, zodat we dat drinken. En laat dan in uw tegenwoordigheid ons uiterlijk en het uiterlijk van de andere jongemannen, die de gerechten van de koning eten, bezien worden, en doe dan met uw dienaren naar wat u ziet. Hij luisterde naar hen in deze zaak. Tien dagen stelde hij hen op de proef. Aan het einde van die tien dagen zag men dat hun uiterlijk knapper was, en zagen zij er gezonder uit dan al de jongemannen die van de gerechten van de koning aten. Toen gebeurde het dat de kamerheer hun gerechten, en de wijn die zij moesten drinken, wegnam en dat hij hun plantaardig voedsel gaf. Aan deze vier jongemannen nu gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften, en wijsheid, en Daniël gaf Hij inzicht in allerlei visioenen en dromen. Aan het einde van de dagen waarvan de koning had gezegd dat men hen moest laten komen, liet het hoofd van de hovelingen hen bij koning Nebukadnezar komen. De koning sprak met hen. Maar onder hen allen werd niemand gevonden als Daniël, Hananja, Misaël en Azarja. Zij traden in dienst van de koning. In alle zaken waar het aankomt op een wijs inzicht, waarover de koning hen ondervroeg, vond hij hen tienmaal beter dan alle magiërs en bezweerders die er in heel zijn koninkrijk waren. En Daniël bleef tot het eerste jaar van koning Kores.

Daniël 1:8-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Daniël nu nam zich voor, zich niet te verontreinigen met de koninklijke spijze of met de wijn die de koning placht te drinken; en hij verzocht de overste der hovelingen, dat hij zich niet zou behoeven te verontreinigen. Toen schonk God aan Daniël gunst en barmhartigheid bij de overste der hovelingen; doch de overste der hovelingen zeide tot Daniël: Ik vrees, dat mijn heer, de koning, die uw spijs en drank vastgesteld heeft, uw uiterlijk misschien minder welvarend zou vinden dan dat van de overige knapen van uw leeftijd, en dat gij daardoor mijn hoofd met schuld zoudt beladen bij de koning. Daarop zeide Daniël tot de kamerdienaar, die de overste der hovelingen aan Daniël, Chananja, Misaël en Azarja had toegevoegd: Neem toch met uw dienaren gedurende tien dagen de proef: men geve ons groenten te eten en water te drinken; laat dan ons uiterlijk met dat van de knapen die de koninklijke spijze eten, door u vergeleken worden, en doe dan met uw dienaren naar uw bevinding. Hij gaf hun hierin gehoor en nam met hen gedurende tien dagen de proef, en na verloop van tien dagen bleek hun uiterlijk schoner en zagen zij er welvarender uit dan al de knapen die van de koninklijke spijze gegeten hadden. Voortaan nam de kamerdienaar hun spijze en de wijn die zij drinken moesten, weg en gaf hun groenten. En aan deze vier knapen gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid, terwijl Daniël inzicht had in allerlei gezichten en dromen. Na verloop nu van de dagen die de koning had vastgesteld voor men hen ten hove zou doen verschijnen, bracht de overste der hovelingen hen in de tegenwoordigheid van Nebukadnessar. De koning sprak met hen; en onder die allen werd niemand gevonden gelijk Daniël, Chananja, Misaël en Azarja, en dezen traden in dienst bij de koning. In elke zaak, waarbij het aankwam op wijs inzicht en waarover de koning hen ondervroeg, bevond hij hen tienmaal voortreffelijker dan al de geleerden, al de bezweerders in zijn ganse rijk. Daniël bleef daar tot het eerste jaar van koning Kores.

Daniël 1:8-21 Het Boek (HTB)

Daniël nam zich voor niets te gebruiken van het eten en de wijn die zij van de koning kregen, want hij wilde zich aan de reinheidsvoorschriften houden. Hij vroeg Aspenaz of hij in plaats daarvan ander voedsel mocht eten. God zorgde ervoor dat deze man aan de wens van Daniël tegemoet kwam. Hij zei echter wel: ‘Ik ben bang dat je mager en bleek zult worden in vergelijking met de andere jongens van jouw leeftijd. En als de koning, die zelf het dieet heeft vastgesteld dat ziet, krijg ik problemen.’ Daniël sprak erover met de kamerheer die door Aspenaz was aangesteld om voor hem en Hananja, Misaël en Azarja te zorgen. Daniël stelde hem voor: ‘Neem dan tien dagen met ons de proef, door ons uitsluitend groenten en water te geven. Na deze proefperiode moet u ons uiterlijk vergelijken met dat van de andere jongens die wel van het voedsel van de koninklijke tafel eten. Dan kunt u altijd nog besluiten of u ermee doorgaat of niet.’ De kamerheer ging ermee akkoord het tien dagen te proberen. En jawel, tien dagen later bleken Daniël en zijn drie vrienden er gezonder en beter uit te zien dan de jongemannen die hadden gegeten van het door de koning voorgeschreven voedsel! Voortaan nam de kamerheer dus het voorgeschreven voedsel en de wijn weg en gaf hun uitsluitend groenten. God gaf deze vier jongemannen het vermogen goed te kunnen leren. Al gauw beheersten zij alle literatuur en wetenschappen van hun tijd. Daniël kreeg bovendien de speciale gave dromen en visioenen te verklaren. Na de opleidingsperiode van drie jaar bracht Aspenaz de jongemannen naar de koning. Met ieder van hen had koning Nebukadnezar een lang gesprek, maar niemand maakte meer indruk op hem dan Daniël, Hananja, Misaël en Azarja. Daarom nam hij ze als adviseurs in dienst. Bij alle kwesties waarbij het aankwam op wijs inzicht en een goed oordeel, werden zij te hulp geroepen. De koning merkte dat het advies van deze jongemannen tienmaal beter was dan dat van alle geleerden en astrologen in zijn rijk. Daniël bleef adviseur tot het eerste regeringsjaar van koning Kores.

Daniël 1:8-21 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Daniël besloot om niet mee te eten van de maaltijden van de koning of mee te drinken van de wijn van de koning. Want hij wilde niet onrein worden, maar zich houden aan Gods regels voor het eten. Daarom vroeg hij aan Aspenaz toestemming om er niet van mee te hoeven eten. God zorgde ervoor dat de man naar hem wilde luisteren. Maar hij zei tegen Daniël: "Als je niet eet wat de koning bevolen heeft, ben ik bang dat de koning straks zal vinden dat je er minder goed uitziet dan de andere jongemannen die zijn uitgekozen. En daar zal hij míj de schuld van geven." Nu was het zo, dat Aspenaz een hofdienaar had aangewezen om Daniël, Hananja, Misaël en Azarja te bewaken en te verzorgen. Dat was [ de ] Melzar. Toen vroeg Daniël aan [ de ] Melzar: "Geef ons alstublieft een proeftijd van tien dagen. Tien dagen lang zullen we alleen brood en groenten eten en water drinken. Daarna vergelijkt u ons met de jongens die mee-eten met de maaltijden van de koning. Dan kunt u zien of wij er net zo goed uitzien als zij. Beslis dan wat we voortaan zullen eten." De dienaar deed wat ze vroegen en gaf hun een proeftijd van tien dagen. Na die tien dagen zag hij dat zij er gezonder en steviger uitzagen dan de andere jongemannen, die wel hadden gegeten van de maaltijden van de koning. Voortaan haalde [ de ] Melzar het eten en de wijn die de koning hun liet brengen, weg, en gaf hun brood, groenten en water. En God maakte deze vier jongens wijs en verstandig. Alles wat ze moesten leren, begrepen ze goed. Bovendien gaf God aan Daniël wijsheid om dromen uit te leggen. Na de door de koning afgesproken tijd [ van drie jaar ] moesten de jongemannen bij de koning komen. Aspenaz bracht hen naar koning Nebukadnezar. De koning sprak met hen, en geen één van de andere jongemannen was te vergelijken met Daniël, Hananja, Misaël en Azarja. Daarom kwamen zij in dienst van de koning. Elke keer als de koning hen om raad vroeg, wisten ze hem wijs en knap te antwoorden. Ze waren tien keer beter dan de geleerden en tovenaars uit zijn hele koninkrijk. Daniël bleef daar aan het hof tot Kores koning werd.