Handelingen 28:1-31

Handelingen 28:1-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

En eerst toen wij in veiligheid waren, vernamen wij, dat het eiland Malta heette. En de inlanders bewezen ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een groot vuur aan en haalden er ons allen bij om de dreigende regen en om de koude. En toen Paulus een bos dor hout bijeengehaald had en op het vuur legde, kwam er door de hitte een adder uit en beet zich vast aan zijn hand. En toen de inlanders het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden zij tot elkaar: Deze man is zeker een moordenaar, die de wraakgodin niet wil laten leven, nu hij aan de zee ontkomen is. Maar hij schudde het dier af in het vuur, zonder enig letsel te ondervinden; zij echter verwachtten, dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Doch toen zij na lang wachten zagen, dat zich niets ongewoons bij hem voordeed, sloeg hun mening om en zeiden zij, dat hij een god was. En in de omgeving van die plaats lag een landgoed van de bestuurder van het eiland, Publius genaamd, die ons opnam en ons drie dagen vriendelijk gastvrijheid verleende. Nu geschiedde het, dat de vader van Publius met ingewandskoortsen te bed lag; en Paulus ging tot hem en deed een gebed, en hij legde hem de handen op en genas hem. En toen dit geschied was, kwamen ook de anderen op het eiland, die ziekten hadden, en werden genezen; en zij vereerden ons ook met vele eerbewijzen en toen wij weer uitzeilden, voorzagen zij nog in hetgeen wij nodig hadden. Na drie maanden nu zeilden wij uit met een schip uit Alexandrië, dat op het eiland overwinterd had, en de Dioskuren als kenteken voerde. En te Syracuse aangekomen, bleven wij daar drie dagen, vanwaar wij, na langs het eiland te zijn gevaren, te Regium aankwamen; en toen na één dag de wind zuid werd, kwamen wij reeds de tweede te Puteoli aan. Hier vonden wij broeders en wij werden uitgenodigd zeven dagen bij hen te blijven. En zo gingen wij naar Rome. En vandaar kwamen de broeders, die van onze aangelegenheden gehoord hadden, ons tot Forum Appii en Tres Tabernae tegemoet, en toen Paulus hen zag, dankte hij God en greep moed. En toen wij te Rome aangekomen waren, kreeg Paulus verlof op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte. En het geschiedde na drie dagen, dat Paulus de voormannen der Joden samenriep, en toen zij bijeen gekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen broeders, ofschoon ik niets gedaan heb tegen ons volk of de voorvaderlijke gewoonten, ben ik uit Jeruzalem gevankelijk overgeleverd in de handen der Romeinen, die na onderzoek mij wilden vrijlaten, omdat er bij mij van geen halsmisdaad sprake was. Maar toen de Joden in verzet gingen, werd ik genoodzaakt mij op de keizer te beroepen; niet, dat ik mijn volk van iets wilde beschuldigen. Daarom heb ik verzocht u te zien en toe te spreken, want om de hoop van Israël draag ik deze keten. Maar zij zeiden tot hem: Wij voor ons hebben geen brieven over u uit Judea ontvangen, en ook is niemand van de broeders iets kwaads van u komen boodschappen of spreken. Maar wij stellen het wel op prijs van u te vernemen, welke uw denkbeelden zijn, want wat deze secte betreft, ons is bekend, dat zij overal tegenspraak vindt. En nadat zij een dag met hem hadden afgesproken, kwamen verscheidenen tot hem in zijn verblijf, wie hij met nadruk het Koninkrijk Gods voorstelde, pogende hen te overtuigen ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en de profeten, van de vroege morgen tot de avond toe. En sommigen gaven wel gehoor aan hetgeen gezegd werd, maar anderen bleven ongelovig; en zonder het eens geworden te zijn, gingen zij uiteen, nadat Paulus dit ene woord gesproken had: Terecht heeft de heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken, zeggende: Ga heen tot dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren, en Ik hen zou genezen. Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen! [En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden al redetwistende heen.] En hij bleef de volle termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen, die tot hem kwamen, predikende het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende aangaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, zonder enige belemmering.

Handelingen 28:1-31 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En als zij ontkomen waren, toen verstonden zij, dat het eiland Melite heette. En de barbaren bewezen ons geen gemene vriendelijkheid; want een groot vuur ontstoken hebbende, namen zij ons allen in, om den regen, die overkwam, en om de koude. En als Paulus een hoop rijzen bijeengeraapt en op het vuur gelegd had, kwam er een adder uit door de hitte, en vatte zijn hand. En als de barbaren het beest zagen aan zijn hand hangen, zeiden zij tot elkander: Deze mens is gewisselijk een doodslager, welken de wraak niet laat leven, daar hij uit de zee ontkomen is. Maar hij schudde het beest af in het vuur, en leed niets kwaads. En zij verwachtten, dat hij zou opzwellen, of terstond dood nedervallen. Maar als zij lang gewacht hadden, en zagen, dat geen ongemak hem overkwam, werden zij veranderd, en zeiden, dat hij een god was. En hier, omtrent dezelfde plaats, had de voornaamste van het eiland, met name Publius, zijn landhoeven, die ons ontving, en drie dagen vriendelijk herbergde. En het geschiedde, dat de vader van Publius, met koortsen en den roden loop bevangen zijnde, te bed lag; tot denwelken Paulus inging, en als hij gebeden had, legde hij de handen op hem, en maakte hem gezond. Als dit dan geschied was, kwamen ook tot hem de anderen, die krankheden hadden in het eiland, en werden genezen. Die ons ook eerden met veel eer, en als wij vertrekken zouden, bestelden zij ons hetgeen van node was. En na drie maanden voeren wij af in een schip van Alexandrië, dat in het eiland overwinterd had, hebbende tot een teken, Kastor en Pollux. En als wij te Syrakuse aangekomen waren, bleven wij aldaar drie dagen; Van waar wij omvoeren, en kwamen aan te Regium; en alzo, na een dag, de wind zuid werd, kwamen wij den tweeden dag te Putéoli; Alwaar wij broeders vonden, en werden gebeden, zeven dagen bij hen te blijven; en alzo gingen wij naar Rome. En vandaar kwamen de broeders, van onze zaken gehoord hebbende, ons tegemoet tot Appiusmarkt, en de Drie Tabernen; welke Paulus ziende, dankte hij God en greep moed. En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar aan Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht, die hem bewaarde. En het geschiedde na drie dagen dat Paulus samenriep degenen, die de voornaamsten der Joden waren. En als zij samengekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen broeders, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten, ben gebonden uit Jeruzalem overgeleverd in de handen der Romeinen; Dewelken, mij onderzocht hebbende, wilden mij loslaten, omdat geen schuld des doods in mij was. Maar als de Joden zulks tegenspraken, werd ik genoodzaakt mij op den keizer te beroepen; doch niet, alsof ik iets had, mijn volk te beschuldigen. Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen, om u te zien en aan te spreken; want vanwege de hope Israëls ben ik met deze keten omvangen. Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben noch brieven u aangaande van Judéa ontvangen; noch iemand van de broeders, hier gekomen zijnde, heeft van u iets kwaads geboodschapt of gesproken. Maar wij begeren wel van u te horen, wat gij gevoelt; want wat deze sekte aangaat, ons is bekend, dat zij overal tegengesproken wordt. En als zij hem een dag gesteld hadden, kwamen er velen tot hem in zijn woonplaats; denwelken hij het Koninkrijk Gods uitlegde, en betuigde, en poogde hen te bewegen tot het geloof in Jezus, beide uit de wet van Mozes en de profeten, van des morgens vroeg tot den avond toe. En sommigen geloofden wel, hetgeen gezegd werd, maar sommigen geloofden niet. En tegen elkander oneens zijnde, scheidden zij; als Paulus dit éne woord gezegd had, namelijk: Wel heeft de Heilige Geest gesproken door Jesaja, den profeet, tot onze vaderen, Zeggende: Ga heen tot dit volk, en zeg: Met het gehoor zult gij horen, en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien, en geenszins bemerken. Want het hart dezes volks is dik geworden, en met de oren hebben zij zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zij zich bekeren, en Ik hen geneze. Het zij u dan bekend, dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen. En als hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel twisting hebbende onder elkander. En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning; en ontving allen, die tot hem kwamen; Predikende het Koninkrijk Gods, en lerende van den Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, onverhinderd.

Handelingen 28:1-31 Herziene Statenvertaling (HSV)

En toen zij ontkomen waren, kwamen zij te weten dat het eiland Malta heette. En de inlandse bevolking bewees ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een vuur aan en haalden ons er allen bij, vanwege de regen die was gaan vallen, en vanwege de koude. En toen Paulus een bos takken bijeengeraapt en op het vuur gelegd had, kwam er door de hitte een adder uit en die beet zich vast in zijn hand. En toen de inlandse bevolking het dier aan zijn hand zag hangen, zeiden zij tegen elkaar: Deze man is vast en zeker een moordenaar, die de wraakgodin niet wilde laten leven nadat hij uit de zee ontkomen was. Hij schudde het dier echter af in het vuur en leed geen enkel kwaad. En zij verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Maar toen zij, na lang gewacht te hebben, zagen dat er niets ongewoons met hem gebeurde, veranderden zij van gedachten en zeiden dat hij een god was. En hier, op ongeveer dezelfde plaats, had de voornaamste van het eiland, van wie de naam Publius was, een landgoed. Hij ontving ons en bood ons vriendelijk drie dagen onderdak. En het gebeurde dat de vader van Publius, door koorts en buikloop bevangen, op bed lag. Paulus ging naar hem toe, en nadat hij gebeden had, legde hij hem de handen op en maakte hem gezond. Toen dit nu gebeurd was, kwamen ook de anderen op het eiland die ziekten hadden, naar hem toe en zij werden genezen. Ook vereerden zij ons met veel eerbewijzen, en toen wij weg zouden varen, verschaften zij ons wat nodig was. En na drie maanden voeren wij weg in een schip uit Alexandrië, dat op het eiland overwinterd had en als teken Castor en Pollux had. En toen wij in Syracuse aangekomen waren, bleven wij er drie dagen. Daarvandaan voeren wij eromheen en kwamen in Regium aan, en doordat er na één dag een zuidenwind opstak, kwamen wij de tweede dag in Puteoli, waar wij broeders aantroffen en ons verzocht werd zeven dagen bij hen te blijven. En zo gingen wij naar Rome. En daarvandaan kwamen de broeders, die van onze zaken gehoord hadden, ons tegemoet, tot Appiusmarkt en de Drie Tabernen. Toen Paulus hen zag, dankte hij God en vatte hij moed. En toen wij in Rome aangekomen waren, droeg de hoofdman de gevangenen over aan de overste van het leger, maar aan Paulus werd toegestaan op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte. En het gebeurde na drie dagen, dat Paulus hen die de voornaamsten van de Joden waren, bijeenriep. En toen zij bijeengekomen waren, zei hij tegen hen: Mannenbroeders, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de gewoonten van de vaderen, ik ben uit Jeruzalem als gevangene overgeleverd in de handen van de Romeinen. Die wilden mij, nadat zij mij ondervraagd hadden, loslaten, omdat er in mij geen reden te vinden was voor de doodstraf. Toen echter de Joden dat tegenspraken, was ik gedwongen mij op de keizer te beroepen, maar niet omdat ik iets zou hebben om mijn volk te beschuldigen. Om deze reden dan heb ik u bij mij geroepen: om u te zien en met u te spreken, want om de hoop van Israël heb ik deze boeien om. Maar zij zeiden tegen hem: Wij hebben geen brieven met betrekking tot u uit Judea ontvangen en ook heeft niemand van de broeders die hier gekomen zijn, iets verkeerds over u gemeld of van u gezegd. Maar wij willen wel graag van u horen wat u denkt, want wat deze sekte betreft, is het ons bekend dat ze overal tegengesproken wordt. En nadat zij voor hem een dag vastgesteld hadden, kwamen er velen naar de plaats waar hij verbleef. Hij legde het Koninkrijk van God aan hen uit en getuigde ervan, en hij probeerde hen, van 's morgens vroeg tot de avond toe, zowel uit de Wet van Mozes als uit de Profeten, te bewegen tot het geloof in Jezus. En sommigen lieten zich wel overtuigen door wat er gezegd werd, maar anderen geloofden niet. En zij waren het niet met elkaar eens en zij gingen uiteen nadat Paulus dit ene woord gezegd had: Terecht heeft de Heilige Geest door Jesaja, de profeet, tegen onze vaderen gezegd: Ga naar dit volk toe en zeg: Met het gehoor zult u horen, maar beslist niet begrijpen, en ziende zult u zien, maar beslist niet opmerken, want het hart van dit volk is vet geworden en zij hebben met de oren slecht gehoord, en hun ogen hebben zij dichtgedaan, opdat zij niet op enig moment met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart begrijpen, en zij zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen. Laat het u dan bekend zijn dat de zaligheid van God aan de heidenen gezonden is, en die zullen luisteren. En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, heftig onder elkaar redetwistend. En Paulus bleef twee volle jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die naar hem toe kwamen. Hij predikte het Koninkrijk van God en gaf onderwijs over de Heere Jezus Christus, met alle vrijmoedigheid, ongehinderd.

Handelingen 28:1-31 Het Boek (HTB)

Wij ontdekten dat het eiland waar we geland waren Malta heette. De bewoners waren buitengewoon vriendelijk voor ons. Zij waren heel gastvrij en maakten een groot vuur omdat het regenachtig en koud was. Paulus hielp mee met hout sprokkelen. Toen hij een bos takken op het vuur gooide, schoot er door de hitte een adder uit en beet zich in zijn hand vast. De eilandbewoners zagen het beest aan Paulusʼ hand hangen en zeiden tegen elkaar: ‘Die man is vast een moordenaar! Hoewel hij aan de zee is ontkomen, wil de godin van de gerechtigheid niet dat hij in leven blijft.’ Paulus schudde echter het beest van zijn hand af, zodat het in het vuur viel. Hij had verder nergens last van. De eilandbewoners verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood zou neervallen. Maar toen er na lange tijd niets met hem gebeurd was, sloegen zij om als een blad aan een boom en zeiden dat hij een god was. Daar vlakbij lag het landgoed van Publius, de gouverneur van het eiland. Hij was heel gastvrij voor ons en gaf ons drie dagen onderdak. Publiusʼ vader lag met koorts en dysenterie in bed. Paulus ging naar hem toe, bad voor hem, legde zijn handen op hem en genas hem. Toen dit nieuws bekend werd, kwamen overal van het eiland zieken naar ons toe, die werden genezen. Zij brachten ons vele geschenken en gaven bij ons vertrek allerlei dingen mee die wij nodig hadden. Drie maanden na de schipbreuk gingen wij aan boord van een ander schip, de Tweelingen uit Alexandrië. Het had in de haven van het eiland overwinterd. De eerste plaats die wij aandeden, was Syracuse, waar wij drie dagen bleven. Daarna zeilden wij om het eiland Sicilië heen en kwamen in Regium. Na daar een dag in de haven te hebben gelegen, gingen we weer verder. Er was een zuidenwind opgestoken, zodat wij binnen twee dagen in Puteoli waren. Daar vonden wij een groep christenen. Zij vroegen ons dringend een week bij hen te blijven. Maar na die week reisden wij weer verder naar Rome. De Romeinse christenen hadden gehoord dat wij in aantocht waren en kwamen ons tegemoet. Wij ontmoetten enkelen van hen al bij Forum Appii en weer anderen een paar kilometer verder, bij Tres Tabernae. Toen Paulus hen allen zag, dankte hij God en vatte nieuwe moed. Na onze aankomst in Rome werd Paulus gezegd dat hij mocht wonen waar hij wilde, al was het wel onder voortdurende bewaking van een soldaat. Drie dagen later vroeg hij de leiders van de Joodse gemeenschap bij hem te komen. ‘Broeders,’ zei hij, ‘hoewel ik geen enkele misdaad tegen ons volk en onze tradities heb begaan, ben ik toch door de Joden in Jeruzalem gevangengenomen en aan de Romeinen uitgeleverd. Die wilden mij na het verhoor vrijlaten, omdat ik niets had gedaan waarop de doodstraf staat. Maar toen de Joden daar heftig tegen protesteerden, heb ik mij op de keizer beroepen, overigens zonder de bedoeling mijn volk aan te klagen. Omdat ik u dit graag wilde vertellen, heb ik u gevraagd hier te komen. Ik ben geboeid, omdat ik leef in de verwachting dat de doden weer levend zullen worden.’ Zij antwoordden: ‘Wij hebben niets slechts over u persoonlijk gehoord, niet in de brieven die we uit Judea hebben ontvangen en ook niet van de Joden die in Jeruzalem zijn geweest. Maar het zou wel goed zijn om te weten wat voor ideeën u erop nahoudt. Want wij horen niet veel goeds over de partij waar u bijhoort.’ Zij maakten een afspraak met Paulus om daar eens uitgebreid over te praten. Op de afgesproken dag kwamen zij bij hem thuis en luisterden naar wat hij te vertellen had. Van ʼs morgens tot ʼs avonds sprak hij vol vuur over het Koninkrijk van God. Hij probeerde hen aan de hand van de boeken van Mozes en de profeten, ervan te overtuigen dat Jezus de Christus is. Sommigen werden inderdaad overtuigd door wat hij zei. Maar anderen geloofden hem niet. Zij vertrokken, zonder dat ze het met Paulus eens waren geworden. Voor hun vertrek zei Paulus nog dit: ‘Wat de Heilige Geest door de profeet Jesaja tegen onze voorouders heeft gezegd, is maar al te waar! “Ga naar het Joodse volk,” zei hij, “en zeg: u hoort wel, maar begrijpt niet. U kijkt wel, maar ziet niet. Het hart van dit volk is onverschillig, ze hebben hun oren dichtgestopt en hun ogen gesloten, om maar niets te zien, horen of begrijpen. Daarom kunnen zij niet naar God terugkeren en kan Hij hen niet genezen.” U moet goed beseffen, broeders, dat God de andere volken dezelfde redding aanbiedt als ons. En zij zullen naar Hem luisteren!’ Nadat hij dit gezegd had, verlieten de Joden hem, terwijl zij het onderling niet eens werden. Paulus woonde twee volle jaren in het huis dat hij had gehuurd en ontving iedereen die bij hem kwam. Hij liet geen kans voorbijgaan om over het Koninkrijk van God te spreken. Met grote vrijmoedigheid sprak hij over de Here Jezus Christus. En niemand legde hem een strobreed in de weg.

Handelingen 28:1-31 BasisBijbel (BB)

Eenmaal aan land hoorden we dat het eiland Malta heette. De bewoners van het eiland waren heel erg vriendelijk voor ons. Ze staken een groot vuur aan en haalden ons er allemaal bij. Want het was erg koud en het regende. Ook Paulus verzamelde takken voor het vuur. Toen hij die op het vuur legde, kwam er door de hitte een adder uit. Hij beet zich vast in Paulus' hand. Toen de bewoners van het eiland het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden ze tegen elkaar: "Deze man is vast een moordenaar. De wraakgodin wil niet dat hij in leven blijft. Het is hem gelukt om aan de zee te ontsnappen. Nu probeert ze hem op deze manier te doden." Maar Paulus schudde het dier van zijn hand af in het vuur, zonder last te hebben van het gif. De bewoners van het eiland verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood zou neervallen. Maar na lang wachten zagen ze dat er niets bijzonders met hem gebeurde. Toen veranderden ze van gedachten en zeiden ze dat hij een god was. Niet ver daar vandaan lag het landgoed van de bestuurder van het eiland. Die bestuurder heette Publius. Hij liet ons drie dagen gastvrij in zijn huis logeren. De vader van Publius lag met een ernstige darmziekte en hoge koorts in bed. Paulus ging naar hem toe. Hij bad, legde hem de handen op en maakte hem gezond. Toen kwamen ook de andere mensen op het eiland die ziek waren naar hem toe. Iedereen werd genezen. Ze bedankten ons op allerlei manieren. En toen wij weer wegzeilden, gaven ze ons alles mee wat we nodig hadden. Op het eiland overwinterde een schip uit Alexandrië. Het heette 'de Dioscuren' (= 'de Tweelingbroers'). Na drie maanden vertrokken wij van het eiland met dat schip. We kwamen in Syrakuse op Sicilië aan en bleven daar drie dagen. Daarna voeren we langs het eiland naar Regium. We voeren verder en na één dag begon de wind uit het zuiden te waaien. Daardoor kwamen we al op de tweede dag in Puteoli in Italië aan. Hier zochten we broeders en zusters op. Ze nodigden ons uit om zeven dagen bij hen te blijven. Daarna gingen we naar Rome. De broeders en zusters in Rome hadden al gehoord dat we zouden komen. Ze kwamen ons tegemoet bij Forum Appii en Tres Tabernae. Toen Paulus hen zag, dankte hij God en kreeg weer moed. Zo kwamen we in Rome. De gevangenen werden overgedragen aan de commandant daar. Maar Paulus kreeg toestemming om op zichzelf te wonen. Wel werd hij bewaakt door een soldaat. Na drie dagen nodigde Paulus de leiders van de Joden uit. Toen ze bij hem waren gekomen, zei hij: "Broeders, ik heb niets verkeerds gedaan tegen ons volk of tegen de gewoonten van onze voorouders. Toch ben ik in Jeruzalem gevangen genomen en uitgeleverd aan de Romeinen. De Romeinen hebben mij verhoord. Ze vonden niets waarop de doodstraf staat. Daarom wilden ze mij weer vrijlaten. Maar de Joden wilden dat niet. Daarom heb ik gezegd dat ik wilde dat de keizer zelf over mij zou rechtspreken. Maar niet omdat ik mijn volk ergens van wil beschuldigen. Ik heb jullie gevraagd hier te komen, om jullie uit te leggen waarom ik gevangen zit. Ik draag deze boeien om dat wat Israël verwacht van Gods beloften." Ze antwoordden hem: "We hebben geen brieven over jou uit Judea gekregen. Ook is er niemand uit Judea iets slechts van je komen vertellen. Maar we zouden wel graag van je willen horen wat jij nu precies gelooft. Want we hebben gehoord dat veel mensen erg tegen jullie sekte zijn." Ze spraken met hem een dag af voor een gesprek. Op die dag kwam een groot aantal mannen naar zijn huis. Hij legde hun duidelijk het Koninkrijk van God uit. Hij probeerde hen met behulp van de Boeken te laten begrijpen wie Jezus was. Hij deed zijn best hen ervan te overtuigen dat ze in Hem moesten geloven. Hij was daar van de vroege ochtend tot aan de avond mee bezig. Sommigen van hen geloofden wat Paulus zei. Maar anderen bleven ongelovig. Toen ze 's avonds weggingen, waren ze het nog steeds niet met elkaar eens. Paulus zei tegen hen: "Het klopt wat de Heilige Geest door de profeet Jesaja tegen jullie voorouders heeft gezegd: 'Ga naar dit volk en zeg: Met jullie oren zullen jullie het horen, maar jullie zullen het niet begrijpen. Met jullie ogen zullen jullie het zien, maar het zal niet tot jullie doordringen. Want het hart van dit volk is koppig en ongehoorzaam. Hun oren zijn doof geworden. Hun ogen houden ze dicht. Daardoor zien ze niet met hun ogen en horen ze niet met hun oren en begrijpen ze niet met hun hart. Zo zullen ze Mij niet geloven en zal Ik hen niet genezen.' Weet dan dat dit goede nieuws ook naar de niet-Joodse volken is gebracht. En zij zullen het geloven!" Toen gingen de Joden al ruziënd bij hem weg. Paulus bleef twee jaar in het huis wonen dat hij zelf had gehuurd. Hij ontving alle mensen die naar hem toe kwamen. Hij vertelde iedereen over het Koninkrijk van God en gaf les over de Heer Jezus Christus. Hij deed dat vol geloof en zonder vrees en zonder dat iemand hem tegenwerkte.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid