Handelingen 23:12-35

Handelingen 23:12-35 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En als het dag geworden was, maakten sommigen van de Joden een samenrotting, en vervloekten zichzelven, zeggende, dat zij noch eten noch drinken zouden, totdat zij Paulus zouden gedood hebben. En zij waren meer dan veertig, die dezen eed te zamen gedaan hadden; Dewelke gingen tot de overpriesters en de ouderlingen, en zeiden: Wij hebben ons zelven met vervloeking vervloekt, niets te zullen nuttigen, totdat wij Paulus zullen gedood hebben. Gij dan nu, laat den overste weten met den raad, dat hij hem morgen tot u afbrenge, alsof gij nadere kennis zoudt nemen van zijn zaken; en wij zijn bereid hem om te brengen, eer hij bij u komt. En als de zoon van Paulus’ zuster deze lage gehoord had, kwam hij daar, en ging in de legerplaats, en boodschapte het Paulus. En Paulus riep tot zich een van de hoofdmannen over honderd, en zeide: Leid dezen jongeling heen tot den overste; want hij heeft hem wat te boodschappen. Deze dan nam hem en bracht hem tot den overste, en zeide: Paulus, de gevangene, heeft mij tot zich geroepen, en begeerd, dat ik dezen jongeling tot u zou brengen, die u wat heeft te zeggen. De overste nu nam hem bij de hand, en bezijden gegaan zijnde, vraagde hij: Wat is het dat gij mij hebt te boodschappen? En hij zeide: De Joden zijn overeengekomen, om van u te begeren, dat gij Paulus morgen in den raad zoudt afbrengen, alsof zij iets van hem nader zouden onderzoeken. Doch geloof hen niet; want meer dan veertig mannen uit hen leggen hem lagen, welke zichzelven met een vervloeking verbonden hebben noch te eten noch te drinken, totdat zij hem zullen omgebracht hebben; en zij zijn nu gereed, verwachtende de toezegging van u. De overste dan liet den jongeling gaan, hem gebiedende: Zeg niemand voort, dat gij mij zulks geopenbaard hebt. En zekere twee van de hoofdmannen over honderd tot zich geroepen hebbende, zeide hij: Maakt tweehonderd krijgsknechten gereed, opdat zij naar Cesaréa trekken, en zeventig ruiters, en tweehonderd schutters, tegen de derde ure des nachts; En laat ze zadelbeesten bestellen, opdat zij Paulus daarop zetten, en behouden overbrengen tot den stadhouder Felix. En hij schreef een brief, hebbende dezen inhoud: Claudius Lysias aan den machtigsten stadhouder Felix groetenis. Alzo deze man van de Joden gegrepen was, en van hen omgebracht zou geworden zijn, ben ik daarover gekomen met het krijgsvolk, en heb hem hun ontnomen, bericht zijnde, dat hij een Romein is. En willende de zaak weten, waarover zij hem beschuldigden, bracht ik hem af in hun raad; Welken ik bevond beschuldigd te worden over vragen hunner wet; maar geen beschuldiging tegen hem te zijn, die den dood of banden waardig is. En als mij te kennen gegeven was, dat van de Joden een lage tegen deze man gelegd zou worden, zo heb ik hem terstond aan u gezonden; gebiedende ook den beschuldigers voor u te zeggen, hetgeen zij tegen hem hadden. Vaarwel. De krijgsknechten dan, gelijk hun bevolen was, namen Paulus, en brachten hem des nachts tot Antípatris. En des anderen daags, latende de ruiters met hem trekken, keerden zij wederom naar de legerplaats. Dewelken als zij te Cesaréa gekomen waren, en den brief den stadhouder overgeleverd hadden, hebben zij ook Paulus voor hem gesteld. En de stadhouder, den brief gelezen hebbende, vraagde, uit wat provincie hij was; en verstaande, dat hij van Cilicië was, Zeide hij: Ik zal u horen, als ook uw beschuldigers hier zullen gekomen zijn. En hij beval, dat hij in het rechthuis van Herodes zou bewaard worden.

Handelingen 23:12-35 Herziene Statenvertaling (HSV)

En toen het dag geworden was, smeedden enkele Joden een complot: zij vervloekten zichzelf en zeiden dat zij niet zouden eten en drinken voordat zij Paulus gedood zouden hebben. Het waren er meer dan veertig die deze samenzwering beraamden. Zij gingen naar de overpriesters en de oudsten en zeiden: Wij hebben onszelf vervloekt met een vervloeking dat wij niets zullen nuttigen voordat wij Paulus gedood hebben. U dan nu, laat de overste evenals de Raad weten dat hij hem morgen naar u toe moet brengen, onder het voorwendsel dat u zijn zaak nauwkeuriger wilt onderzoeken; wij staan klaar om hem te doden nog voor hij bij u komt. Maar toen de zoon van Paulus' zuster van deze hinderlaag hoorde, ging hij naar de kazerne toe; hij ging naar binnen en berichtte het aan Paulus. En Paulus riep een van de hoofdmannen over honderd bij zich en zei: Leid deze jongeman naar de overste, want hij heeft hem iets te berichten. Die nam hem dus mee, bracht hem bij de overste en zei: De gevangene Paulus heeft mij bij zich geroepen en mij gevraagd deze jongeman bij u te brengen. Hij heeft u iets te vertellen. De overste nu nam hem bij de hand en nadat hij hem apart genomen had, vroeg hij: Wat is het dat je mij te berichten hebt? En hij zei: De Joden hebben afgesproken om u te vragen of u Paulus morgen naar de Raad wilt brengen, onder het voorwendsel dat zij iets met betrekking tot hem nauwkeuriger zouden willen onderzoeken. Maar laat u niet door hen overtuigen, want meer dan veertig mannen uit hun midden leggen een hinderlaag voor hem. Zij hebben zich met een vervloeking verplicht niet te eten of te drinken voordat zij hem gedood zullen hebben. Zij staan nu klaar en wachten op uw toezegging. Toen liet de overste de jongeman gaan en gebood hem: Zeg verder tegen niemand dat je mij dit hebt laten weten. En toen hij twee van de hoofdmannen over honderd bij zich geroepen had, zei hij: Maak tweehonderd soldaten gereed om vanaf het derde uur van de nacht naar Caesarea te gaan, met zeventig ruiters en tweehonderd boogschutters. En laten zij ook voor rijdieren zorgen om Paulus daarop te zetten en behouden naar Felix, de stadhouder, te brengen. En hij schreef een brief met deze inhoud: Claudius Lysias aan de zeer machtige stadhouder Felix: Gegroet! Toen deze man door de Joden gegrepen was en door hen omgebracht zou worden, ben ik er met mijn soldaten op afgegaan en heb hem ontzet, omdat ik vernomen had dat hij een Romein was. En omdat ik de reden wilde weten waarom zij hem beschuldigden, bracht ik hem naar hun Raad. Het bleek mij dat hij beschuldigd werd in verband met geschilpunten inzake hun wet, maar dat er geen beschuldiging tegen hem was die de dood of gevangenschap verdiende. En toen mij te kennen gegeven was, dat er door de Joden een hinderlaag voor deze man gelegd zou worden, heb ik hem ogenblikkelijk naar u toe gestuurd en ook de aanklagers geboden in uw tegenwoordigheid te vertellen wat zij tegen hem hadden. Vaarwel. Dus namen de soldaten Paulus mee en brachten hem 's nachts naar Antipatris, zoals hun bevolen was. En de volgende dag lieten zij de ruiters met hem verdergaan en keerden zelf naar de kazerne terug. Deze overhandigden, toen zij in Caesarea gekomen waren, de brief aan de stadhouder en droegen Paulus aan hem over. En de stadhouder vroeg, nadat hij de brief gelezen had, uit welke provincie hij kwam; en toen hij vernomen had dat hij uit Cilicië kwam, zei hij: Ik zal u verhoren als ook uw aanklagers hier gekomen zijn. En hij gaf bevel hem in het gerechtsgebouw van Herodes in bewaring te stellen.

Handelingen 23:12-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

En toen het dag was geworden, maakten de Joden een komplot en vervloekten zichzelf met de gelofte, dat zij niet zouden eten of drinken, voordat zij Paulus hadden gedood. En het waren er meer dan veertig, die deze samenzwering maakten; dezen gingen naar de overpriesters en de oudsten en zeiden: Wij hebben onszelf met een vloek verbonden om niets te nuttigen, voordat wij Paulus gedood hebben. Geeft gij nu de overste, met de Raad, duidelijk te verstaan, dat hij hem voor u moet brengen, alsof gij nauwkeuriger van zijn zaak op de hoogte wildet komen; dan nemen wij op ons hem uit de weg te ruimen, eer hij nog dichtbij is. Doch de zoon van Paulus’ zuster hoorde van deze hinderlaag en hij vervoegde zich aan de kazerne, en binnengegaan zijnde bracht hij het aan Paulus over. En Paulus riep een van de hoofdlieden en zeide: Breng deze jongeman naar de overste, want hij heeft hem iets te melden. Deze nam hem mede en bracht hem bij de overste en zeide: Paulus, de gevangene, heeft mij geroepen, en verzocht deze jongeman bij u te brengen, daar hij u iets te zeggen heeft. De overste nu nam hem bij de hand en ging terzijde en vroeg hem: Wat hebt gij mij te melden? En hij zeide: De Joden hebben afgesproken om van u te begeren, dat gij Paulus morgen voor de Raad brengt, daar deze op een bepaald punt nauwkeuriger over hem wil worden ingelicht. Doch laat u niet door hen ompraten, want meer dan veertig mannen uit hun midden loeren op hem. Zij hebben zich met een vervloeking verbonden te eten noch te drinken, voordat zij hem omgebracht hebben; en nu staan zij gereed en wachten slechts op uw toezegging. De overste dan liet de jongeman gaan en beval hem: Laat u tegen niemand erover uit, dat gij mij dit hebt te kennen gegeven. En hij riep een tweetal hoofdlieden bij zich en zeide: Laat tweehonderd soldaten zich gereed houden om naar Caesarea te trekken en zeventig ruiters en tweehonderd lansdragers omtrent het derde uur van de nacht; en laat men rijdieren voorbrengen om Paulus daarop te zetten en veilig over te brengen naar stadhouder Felix. En hij schreef een brief van de volgende inhoud: Claudius Lysias groet de hoogedele stadhouder Felix. Daar deze man door de Joden gevangengenomen was en door hen omgebracht zou worden, ben ik tussenbeide gekomen met mijn manschappen en heb hem buiten hun bereik gebracht, daar ik vernomen had, dat hij een Romein was; en begerende te weten te komen, waarvan zij hem beschuldigden, bracht ik hem in hun Raad. Het bleek mij, dat hij werd beschuldigd inzake vragen van hun wet, doch er was geen aanklacht, waarop dood of gevangenschap staat. En daar mij was aangebracht, dat er een aanslag tegen deze man zou worden gepleegd, liet ik hem onmiddellijk naar u brengen en heb ik ook de aanklagers gelast in uw tegenwoordigheid te zeggen, wat zij tegen hem hebben. De soldaten dan namen Paulus over, gelijk hun bevolen was, en brachten hem des nachts naar Antipatris; en de volgende dag lieten zij de ruiters met hem verder trekken en keerden naar de kazerne terug. Toen de anderen te Caesarea kwamen en de brief aan de stadhouder overhandigd hadden, brachten zij ook Paulus voor hem. En na die gelezen te hebben, vroeg de stadhouder hem, uit welke provincie hij was, en vernemende, dat hij uit Cilicië was, zeide hij: Ik zal u nader in verhoor nemen, zodra ook uw beschuldigers hier gekomen zijn. En hij beval hem in het paleis van Herodes in bewaring te houden.

Handelingen 23:12-35 Het Boek (HTB)

De volgende morgen beraamde een aantal Joden een samenzwering om een aanslag te plegen op Paulus. Onder een vloek verplichtten zij zich ertoe niets te eten of te drinken zolang zij hem niet hadden gedood. Meer dan veertig mannen namen aan deze samenzwering deel. Zij gingen naar de leidende priesters en de andere leden van de Hoge Raad en zeiden: ‘Wij hebben een vloek op ons genomen: wij zullen niets eten of drinken, zolang wij Paulus niet hebben gedood. Vraag de commandant om Paulus nog eens voor de Raad te brengen, omdat u zijn zaak nauwkeuriger wilt onderzoeken. Voordat hij hier komt, zullen wij hem vermoorden. Wij zijn er klaar voor!’ Maar een neef van Paulus hoorde over dit complot en ging het zijn oom in het fort vertellen. Paulus riep een van de officieren en zei: ‘Breng deze jongeman naar de commandant. Hij heeft hem iets belangrijks te vertellen.’ De officier bracht hem bij de commandant en zei: ‘Paulus, onze gevangene, riep mij en vroeg deze jongeman bij u te brengen, omdat hij u iets te vertellen heeft.’ De commandant nam de jongeman bij de hand en toen zij alleen waren, vroeg hij: ‘Wat heb je me te vertellen?’ ‘De Joden hebben een afspraak gemaakt,’ zei Paulusʼ neef. ‘Zij zullen u morgen vragen Paulus nog eens voor de Raad te brengen, zogenaamd om hem nader te ondervragen. Maar u moet dat niet doen. Want veertig van hun mannen liggen in een hinderlaag om Paulus te vermoorden. Zij hebben allemaal een vloek op zich genomen om niets te eten en te drinken voor Paulus dood is. Zij staan nu al klaar omdat zij verwachten dat u zult doen wat de leidende priesters u zullen vragen.’ De commandant zei dat de jongeman kon gaan en voegde er streng aan toe: ‘Laat niemand weten dat je me dit hebt verteld.’ Hij riep twee van zijn officieren en zei tegen hen: ‘Vanavond om negen uur moeten tweehonderd soldaten klaarstaan om naar Caesarea te gaan en ook nog tweehonderd speerdragers en zeventig ruiters. Zorg ervoor dat Paulus een paard krijgt en breng hem veilig bij gouverneur Felix.’ Daarna schreef hij een brief waarin stond: ‘Aan zijne Excellentie, gouverneur Felix: De man die ik u stuur, is door de Joden gevangengenomen. Toen zij op het punt stonden hem te doden, ben ik er met mijn soldaten naar toe gegaan en heb hem uit hun handen bevrijd. Ik had ontdekt dat hij een Romein is. Omdat ik precies wilde weten waarvan ze hem beschuldigden, bracht ik hem voor hun Hoge Raad. Maar daar bleek dat hij niets heeft gedaan waarop de doodstraf of gevangenisstraf staat. Het ging bij hun beschuldiging om bepaalde kwesties van het Joodse geloof. Nu is mij verteld dat er een aanslag op deze man wordt beraamd. Daarom heb ik hem meteen naar u gezonden, ik heb zijn aanklagers gezegd hun beschuldigingen tegen de man bij u te brengen. U groetend met de meeste hoogachting, Claudius Lysias.’ De soldaten deden wat hun was opgedragen en brachten Paulus die nacht naar Antipatris. De volgende morgen lieten ze het aan de ruiters over om hem verder te brengen en gingen zelf terug naar het fort in Jeruzalem. Toen de ruiters in Caesarea aankwamen, overhandigden zij de brief aan de gouverneur en brachten ook Paulus bij hem. De gouverneur las de brief en vroeg Paulus uit welke provincie hij kwam. ‘Uit Cilicië,’ antwoordde Paulus. ‘Ik zal u verhoren als uw aanklagers hier zijn,’ zei de gouverneur. Hij gaf bevel hem gevangen te zetten in het paleis van Herodes.

Handelingen 23:12-35 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

De volgende dag bedacht een aantal Joden een plan om Paulus te doden. En ze zwoeren dat ze niet zouden eten of drinken voordat ze Paulus hadden vermoord. Er deden meer dan 40 mannen aan de samenzwering mee. Ze gingen naar de leiders van de priesters en de leiders van het volk en zeiden: "Wij hebben gezworen dat we niets zullen eten of drinken voordat we Paulus hebben vermoord. We hebben een plan. U laat samen met de Vergadering aan de commandant vragen om Paulus bij u te brengen. Doe alsof u meer wil weten van Paulus. Dan zorgen wij ervoor dat hij uit de weg geruimd wordt voordat hij hier is." Maar Paulus' neefje hoorde dit. Hij ging naar de kazerne, liep naar binnen en vertelde het aan Paulus. Paulus riep één van de hoofdmannen en zei: "Breng deze jongen naar de commandant. Hij moet hem iets belangrijks vertellen." De hoofdman nam de jongen mee naar de commandant en zei: "De gevangene Paulus heeft me geroepen. Hij heeft me gevraagd deze jongen bij u te brengen. Hij heeft u iets te vertellen." De commandant pakte de jongen bij de hand. Hij nam hem een beetje apart en vroeg hem: "Wat heb je me te vertellen?" De jongen zei: "De Joden hebben afgesproken u te vragen om Paulus morgen voor de Vergadering te brengen. Zogenaamd omdat ze meer van hem willen weten. Maar u moet hen niet geloven! Want er liggen meer dan 40 mannen op de loer om hem onderweg te vermoorden. Ze hebben gezworen dat ze niet zullen eten of drinken, voordat ze hem hebben vermoord. En nu liggen ze op de loer. Ze wachten er alleen maar op dat u hem voor de Vergadering laat brengen." De commandant liet de jongen gaan en zei: "Zeg tegen niemand dat je me dit hebt verteld." Toen riep de commandant twee hoofdmannen bij zich en zei: "Zorg dat 200 soldaten zich klaarmaken om naar Cesarea te vertrekken. Verder 70 ruiters en 200 boogschutters. Om negen uur vanavond moeten ze klaarstaan. Laat een paard brengen voor Paulus en breng hem veilig naar Felix, de bestuurder van Cesarea." Hij schreef de volgende brief aan Felix: "Zeer geëerde Felix, Claudius Lysias doet u de groeten. De man die ik u stuur was door de Joden gevangen genomen. Ze wilden hem vermoorden. Daarom ben ik met mijn soldaten tussenbeide gekomen en heb hem uit hun handen gered. Want ik had gehoord dat hij een Romein is. Ik wilde weten waar ze hem precies van beschuldigden. Daarom bracht ik hem voor hun Vergadering. Toen merkte ik dat hij werd beschuldigd van dingen die te maken hebben met de wetten van hun godsdienst. Maar hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat of waarvoor hij gevangen gezet kan worden. Toen werd mij verteld dat de Joden van plan waren om deze man te vermoorden. Daarom heb ik hem onmiddellijk naar u laten brengen. En tegen de mannen die hem beschuldigen heb ik gezegd dat ze naar u moeten gaan. Dan kunnen ze u vertellen wat ze tegen hem hebben. Het ga u goed." De soldaten namen Paulus mee. Ze brachten hem 's nachts naar de stad Antipatris. De volgende dag reisden de ruiters met hem verder. De andere soldaten gingen naar de kazerne terug. De ruiters kwamen met Paulus in Cesarea aan. Ze brachten Paulus en de brief naar de bestuurder van Cesarea. Felix las de brief en vroeg toen aan Paulus uit welke provincie hij kwam. Toen hij hoorde dat Paulus uit Cilicië kwam, zei hij: "Ik zal wachten tot de mensen die je beschuldigen ook hier zijn. Dan zal ik je verder verhoren." En hij liet hem in het paleis van Herodes gevangen zetten.