Handelingen 20:4-38

Handelingen 20:4-38 Het Boek (HTB)

Een aantal mannen ging met hem mee: Sopatrus, de zoon van Pyrrhus, uit Berea, Aristarchus en Secundus uit Thessalonica, Gajus uit Derbe, Timotheüs, Tychikus en Trofimus uit Asia. Deze mannen reisden ons vooruit naar Troas en bleven daar op ons wachten. Na de Paasdagen vertrokken wij per boot uit Filippi en kwamen vijf dagen later in Troas aan, waar wij de anderen ontmoetten. Wij bleven daar een hele week. Toen wij aan het begin van de nieuwe week, op zaterdagavond, bijeen waren voor de maaltijd van de Here, sprak Paulus de christenen toe. Omdat hij de volgende morgen wilde vertrekken, ging hij door tot middernacht. Er brandde in de bovenkamer, waar wij bij elkaar waren, een flink aantal olielampen. Eutychus, een jonge man die in de vensterbank zat, viel in slaap. Toen Paulus maar bleef doorspreken, viel hij vanaf de derde verdieping naar beneden. Toen ze hem optilden, bleek hij dood te zijn. Paulus rende de trappen af, liet zich op de jongen vallen en sloeg zijn armen om hem heen. ‘Huil niet,’ zei hij. ‘De jongen leeft nog.’ Paulus ging weer naar boven en brak het brood. Na te hebben gegeten, bleef hij nog een hele tijd spreken. Hij vertrok pas toen het al licht werd. De jongen werd levend en wel naar huis gebracht, wat voor alle gelovigen een geweldige bemoediging was. Wij voeren zonder Paulus naar Assus, waar hij weer aan boord zou komen. Hij had dit zo geregeld, omdat hij zelf te voet wilde gaan. Toen wij in Assus kwamen, stond hij ons op te wachten en kwam aan boord. Samen voeren wij naar Mitylene en kwamen de volgende dag langs Chios, de dag daarna staken wij over naar Samos en nog een dag later kwamen wij in Milete. Paulus had namelijk besloten Efeze niet aan te doen om in Asia geen tijd te verliezen. Hij had haast omdat hij, als het even kon, met Pinksteren weer in Jeruzalem wilde zijn. Terwijl hij in Milete was, liet hij de leiders van de christengemeente te Efeze bij zich komen en zei tegen hen: ‘U weet hoe ik onder u heb geleefd, hoe ik vanaf de eerste stap die ik in Asia zette, de Here in alle nederigheid heb gediend. Door de aanslagen van de Joden had ik het zwaar te verduren en dat heeft mij veel tranen gekost. Niets van wat goed en belangrijk voor u was, heb ik achtergehouden. Ik heb u onderwezen, zowel in het openbaar als bij u thuis. Ik heb er bij Joden en Grieken op aangedrongen zich tot God te bekeren en in de Here Jezus te geloven. Nu ben ik op weg naar Jeruzalem omdat de Heilige Geest mij ertoe dringt. Hoewel ik niet precies weet wat mij daar zal overkomen, zegt de Heilige Geest mij nadrukkelijk in elke stad waar ik kom, dat mij gevangenschap en vervolging te wachten staat. Maar ik geef niets om mijn eigen leven. Ik hoop alleen dat ik mijn doel mag bereiken en de opdracht die de Here Jezus mij heeft gegeven tot een goed einde mag brengen. Ik moet andere mensen het goede nieuws vertellen van de genade van God. Ik weet dat niemand van u aan wie ik het Koninkrijk van God bekend heb gemaakt, mij meer zal zien. Ik wil u nu dan ook duidelijk zeggen dat u zelf de verantwoording draagt over uw leven. Want ik heb u alles over Gods wil en plan verteld. Pas goed op uzelf en op de kudde waarover de Heilige Geest u het toezicht heeft gegeven. Leef als herders voor de gemeente van God, die Hij door het bloed van zijn eigen Zoon heeft verkregen. Want ik weet dat er na mijn vertrek valse leraren, als hongerige wolven, bij u zullen komen. Zij zullen de kudde niet ontzien. Zelfs mensen uit uw eigen kring zullen de waarheid verdraaien en proberen de christenen aan hun kant te krijgen. Wees daarom op uw hoede. Vergeet niet dat ik, in de drie jaar dat ik bij u was, ieder van u voortdurend heb terechtgewezen, zowel ʼs nachts als overdag en vaak onder tranen. Nu vertrouw ik u aan de Here toe. Hij zal u zijn goedheid doen ervaren. Hij kan u versterken in uw geloof en u het deel geven van de erfenis, die Hij heeft bestemd voor allen die Hem toebehoren. Ik ben nooit op zilver, goud of kleding van anderen uit geweest. U weet dat ik met mijn eigen handen de kost heb verdiend voor mijzelf en mijn medewerkers. Ik heb u steeds laten zien dat wij, door zó te werken, de armen tot steun moeten zijn. Denk maar eens aan de woorden van de Here Jezus. Hij zei dat geven beter is dan ontvangen.’ Toen hij uitgesproken was, knielde Paulus samen met hen allen neer en bad. Zij begonnen allemaal te huilen, vielen hem om de hals en kusten hem. Waar zij het meeste verdriet om hadden, was dat hij had gezegd dat zij hem niet zouden terugzien. Daarna brachten ze hem naar het schip.

Handelingen 20:4-38 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa; en van de Thessalonicensen Aristarchus en Sekundus; en Gajus van Derbe, en Timotheüs en van die van Azië Tychikus en Trófimus. Dezen, vooraf heengegaan zijnde, wachtten ons te Troas. Wij nu scheepten af van Filippi na de dagen der ongehevelde broden, en kwamen in vijf dagen bij hen te Troas, alwaar wij ons zeven dagen onthielden. En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijne rede uit tot den middernacht. En er waren vele lichten in de opperzaal waar zij vergaderd waren. En een zeker jongeling, met name Eutychus, zat in het venster en met een diepen slaap overvallen zijnde, alzo Paulus lang tot hen sprak, door den slaap nederstortende, viel van de derde zoldering nederwaarts, en werd dood opgenomen. Doch Paulus, afgekomen zijnde, viel op hem, en hem omvangende, zeide hij: Weest niet beroerd; want zijn ziel is in hem. En als hij weder boven gegaan was, en brood gebroken en wat gegeten had, en lang, tot den dageraad toe, met hen gesproken had, vertrok hij alzo. En zij brachten den knecht levende, en waren bovenmate vertroost. Maar wij, vooruit naar het schip gegaan zijnde, voeren af naar Assus, waar wij Paulus zouden innemen; want hij had het alzo bevolen, en hij zelf zou te voet gaan. En als hij zich te Assus bij ons gevoegd had, namen wij hem in, en kwamen te Mityléne. En van daar afgescheept zijnde, kwamen wij den volgenden dag tegen Chios over, en des anderen daags legden wij aan te Samos, en bleven te Trogyllion, en den dag daaraan kwamen wij te Miléte. Want Paulus had voorgenomen Efeze voorbij te varen, opdat hij niet den tijd in Azië zou verslijten; want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag te Jeruzalem te zijn. Maar hij zond van Miléte naar Efeze, en hij ontbood de ouderlingen der Gemeente. En als zij tot hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag af, dat ik in Azië ben aangekomen, hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben; Dienende den Heere met alle ootmoedigheid, en vele tranen, en verzoekingen, die mij overkomen zijn door de lagen der Joden; Hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en bij de huizen; Betuigende, beiden Joden en Grieken, de bekering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus. En nu ziet, ik, gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem, niet wetende, wat mij daar ontmoeten zal; Dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn. Maar ik acht op geen ding, noch houde mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, en den dienst, welken ik, van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods. En nu ziet, ik weet, dat gij allen, waar ik doorgegaan ben, predikende het Koninkrijk Gods, mijn aangezicht niet meer zien zult. Daarom betuig ik ulieden op dezen huidigen dag, dat ik rein ben van het bloed van u allen. Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods. Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de Gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen. En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen. En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde Zijner genade, Die machtig is u op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. Ik heb niemands zilver, of goud, of kleding begeerd. En gijzelve weet, dat deze handen tot mijn nooddruft, en dergenen, die met mij waren, gediend hebben. Ik heb u in alles getoond, dat men, alzo arbeidende, de zwakken moet opnemen, en gedenken aan de woorden van den Heere Jezus, dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven, dan te ontvangen. En als hij dit gezegd had, heeft hij nederknielende met hen allen gebeden. En er werd een groot geween van hen allen; en zij, vallende om den hals van Paulus, kusten hem; Zeer bedroefd zijnde, allermeest over het woord, dat hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden; en zij geleidden hem naar het schip.

Handelingen 20:4-38 Herziene Statenvertaling (HSV)

En tot in Asia vergezelden hem Sopater uit Berea, en van de Thessalonicenzen Aristarchus en Secundus, en Gajus uit Derbe, en Timotheüs, en Tychikus en Trofimus uit Asia. Dezen waren vooruitgereisd en wachtten ons op in Troas. Wij echter vertrokken na de dagen van de ongezuurde broden per schip van Filippi en kwamen binnen vijf dagen bij hen in Troas aan, waar wij zeven dagen verbleven. En op de eerste dag van de week, toen de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, sprak Paulus hen toe, omdat hij de volgende dag wilde vertrekken; en hij liet zijn toespraak voortduren tot middernacht. En er waren veel lampen in de bovenzaal waar zij bijeenwaren. En een zekere jongeman, van wie de naam Eutychus was, zat in het venster en werd door een diepe slaap overmand, doordat Paulus zo lang sprak. Hij viel, door de slaap overmand, van de derde verdieping naar beneden en werd dood opgetild. Maar Paulus ging naar beneden, wierp zich op hem, sloeg zijn armen om hem heen en zei: Maak geen misbaar, want zijn ziel is in hem. En nadat hij weer naar boven gegaan was, brood gebroken en iets genuttigd had, en hij lang, tot het aanbreken van de dag toe, met hen gesproken had, vertrok hij zo. En zij brachten de jongen levend mee en werden bovenmate vertroost. Wij nu waren vooruitgegaan naar het schip en voeren weg naar Assus, waar wij Paulus aan boord zouden nemen, want zo had hij het ons opgedragen, omdat hijzelf te voet zou gaan. En toen hij zich in Assus bij ons gevoegd had, namen wij hem aan boord en gingen naar Mitylene. En daarvandaan voeren wij verder en kwamen de volgende dag ter hoogte van Chios, en de dag daarna legden wij aan in Samos en bleven in Trogyllion, en de daaropvolgende dag kwamen wij in Milete aan. Want Paulus had zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te hoeven doorbrengen, want hij haastte zich om, als het mogelijk voor hem was, op de Pinksterdag in Jeruzalem te zijn. Maar hij stuurde iemand uit Milete naar Efeze en liet de ouderlingen van de gemeente halen. En toen zij bij hem gekomen waren, zei hij tegen hen: U weet hoe ik, van de eerste dag af dat ik in Asia aankwam, heel de tijd in uw midden geweest ben en de Heere gediend heb met alle nederigheid en veel tranen, en onder verzoekingen die mij overkomen zijn door de aanslagen van de Joden; hoe ik niets van wat nuttig was, nagelaten heb u te verkondigen en te onderwijzen, in het openbaar en in de huizen, en ik heb zowel tegenover Joden als Grieken getuigd van de bekering tot God en het geloof in onze Heere Jezus Christus. En nu, zie, ik reis, gebonden door de Geest, naar Jeruzalem, en ik weet niet wat ik daar zal tegenkomen, behalve dan dat de Heilige Geest van stad tot stad getuigt dat mij boeien en verdrukkingen te wachten staan. Maar ik maak mij nergens zorgen over, en ook acht ik mijn leven niet kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, evenals de bediening die ik van de Heere Jezus ontvangen heb om te getuigen van het Evangelie van Gods genade. En nu, zie, ik weet dat u allen, bij wie ik rondgegaan ben en het Koninkrijk van God gepredikt heb, mijn gezicht niet meer zult zien. Daarom betuig ik u op de huidige dag dat ik rein ben van het bloed van u allen, want ik heb niet nagelaten u heel het raadsbesluit van God te verkondigen. Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Want dit weet ik: dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen; en dat uit uw eigen midden mannen zullen opstaan die de waarheid verdraaien om de discipelen weg te trekken achter zich aan. Daarom: wees waakzaam, en bedenk dat ik drie jaar lang, nacht en dag, niet heb opgehouden iedereen onder tranen terecht te wijzen. En nu, broeders, ik draag u op aan God en aan het woord van Zijn genade, aan Hem Die bij machte is om u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. Ik heb niemands zilver of goud of kleding verlangd. En u weet zelf dat deze handen dienst hebben gedaan om te voorzien in mijn behoeften, en voor hen die bij mij waren. Ik heb u in alles laten zien dat men, door zo te arbeiden, het moet opnemen voor de zwakken en de woorden van de Heere Jezus in herinnering moet houden, namelijk dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. En toen hij dit gezegd had, knielde hij neer en bad met hen allen. En allen begonnen luid te huilen, vielen Paulus om de hals en kusten hem, zeer bedroefd, vooral om het woord dat hij gesproken had, namelijk dat zij zijn gezicht niet meer zouden zien. En zij deden hem uitgeleide naar het schip.

Handelingen 20:4-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

En Sopater, de zoon van Pyrrus, uit Berea, en van de Tessalonicenzen Aristarchus en Secundus, en Gajus uit Derbe en Timoteüs, en uit Asia Tychikus en Trofimus, vergezelden hem. Dezen waren echter vooruitgereisd en wachtten ons te Troas op. Maar wij voeren na de dagen der ongezuurde broden van Filippi af en kwamen binnen vijf dagen bij hen te Troas aan, waar wij zeven dagen doorbrachten. En toen wij op de eerste dag der week samengekomen waren om brood te breken, hield Paulus een toespraak tot hen en, daar hij van plan was de volgende dag te vertrekken, zette hij zijn rede voort tot middernacht. En er waren verscheidene lampen in de bovenzaal, waar wij vergaderd waren. En een zekere jonge man, genaamd Eutychus, zat in de vensterbank, en door een diepe slaap bevangen, viel hij, toen Paulus zo lang sprak, door de slaap overmand, van de derde verdieping naar beneden en werd dood opgenomen. Doch Paulus kwam naar beneden, wierp zich op hem, en sloeg de armen om hem heen, en zeide: Maakt geen misbaar, want er is leven in hem. En bovengekomen, brak hij brood en at, en hij sprak nog lang met hen, tot de morgenstond, en zo vertrok hij. En zij brachten de jongen levend weg, en werden buitengewoon bemoedigd. Maar wij gingen vooruit aan boord en voeren naar Assus om Paulus daar op te nemen, want zo had hij het beschikt, daar hij zelf te voet wilde gaan. En toen hij zich te Assus bij ons voegde, namen wij hem aan boord en gingen naar Mitylene; en, vandaar weggevaren, kwamen wij de volgende dag voor Chios en de daaropvolgende staken wij over naar Samos, en de dag daarna kwamen wij te Milete. Want Paulus had zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te verliezen, want hij haastte zich om, zo mogelijk, op de Pinksterdag te Jeruzalem te zijn. Maar hij zond iemand van Milete naar Efeze en ontbood de oudsten der gemeente; en toen zij bij hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gij weet, hoe ik van de eerste dag aan, dat ik in Asia voet aan wal zette, al die tijd onder u verkeerd heb, dienende de Here met alle ootmoed, onder tranen en beproevingen, die mij overkwamen door de aanslagen der Joden; hoe ik niets nagelaten heb van hetgeen nuttig was om u te verkondigen en te leren in het openbaar en binnenshuis, Joden en Grieken betuigende zich te bekeren tot God en te geloven in onze Here Jezus. En zie, nu reis ik, gebonden door de Geest, naar Jeruzalem, niet wetende wat mij daar overkomen zal, behalve dat de heilige Geest mij van stad tot stad betuigt en zegt, dat mij boeien en verdrukkingen te wachten staan. Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kostbaar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening, die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evangelie der genade Gods te betuigen. En nu, zie, ik weet, dat gij allen, onder wie ik rondgereisd heb met de prediking van het Koninkrijk, mijn aangezicht niet meer zien zult. Daarom verklaar ik u op de dag van heden, dat ik rein ben van aller bloed; want ik heb niet nagelaten u al de raad Gods te verkondigen. Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft. Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken. Waakt dan en herinnert u, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet heb opgehouden ieder afzonderlijk onder tranen terecht te wijzen. En nu, ik draag u op aan de Here en het woord zijner genade, aan Hem, die bij machte is te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden. Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd; zelf weet gij, dat deze handen in mijn behoeften en in die van hen, die bij mij waren, hebben voorzien. Ik heb u in alles getoond, dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken en zich de woorden van de Here Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. En toen hij dit gezegd had, boog hij de knieën en heeft hij met hen allen gebeden. En zij barstten allen in groot geween uit en vielen Paulus om de hals en kusten hem herhaaldelijk, het meest bedroefd over het woord, dat hij gesproken had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. En zij deden hem uitgeleide naar het schip.

Handelingen 20:4-38 Het Boek (HTB)

Een aantal mannen ging met hem mee: Sopatrus, de zoon van Pyrrhus, uit Berea, Aristarchus en Secundus uit Thessalonica, Gajus uit Derbe, Timotheüs, Tychikus en Trofimus uit Asia. Deze mannen reisden ons vooruit naar Troas en bleven daar op ons wachten. Na de Paasdagen vertrokken wij per boot uit Filippi en kwamen vijf dagen later in Troas aan, waar wij de anderen ontmoetten. Wij bleven daar een hele week. Toen wij aan het begin van de nieuwe week, op zaterdagavond, bijeen waren voor de maaltijd van de Here, sprak Paulus de christenen toe. Omdat hij de volgende morgen wilde vertrekken, ging hij door tot middernacht. Er brandde in de bovenkamer, waar wij bij elkaar waren, een flink aantal olielampen. Eutychus, een jonge man die in de vensterbank zat, viel in slaap. Toen Paulus maar bleef doorspreken, viel hij vanaf de derde verdieping naar beneden. Toen ze hem optilden, bleek hij dood te zijn. Paulus rende de trappen af, liet zich op de jongen vallen en sloeg zijn armen om hem heen. ‘Huil niet,’ zei hij. ‘De jongen leeft nog.’ Paulus ging weer naar boven en brak het brood. Na te hebben gegeten, bleef hij nog een hele tijd spreken. Hij vertrok pas toen het al licht werd. De jongen werd levend en wel naar huis gebracht, wat voor alle gelovigen een geweldige bemoediging was. Wij voeren zonder Paulus naar Assus, waar hij weer aan boord zou komen. Hij had dit zo geregeld, omdat hij zelf te voet wilde gaan. Toen wij in Assus kwamen, stond hij ons op te wachten en kwam aan boord. Samen voeren wij naar Mitylene en kwamen de volgende dag langs Chios, de dag daarna staken wij over naar Samos en nog een dag later kwamen wij in Milete. Paulus had namelijk besloten Efeze niet aan te doen om in Asia geen tijd te verliezen. Hij had haast omdat hij, als het even kon, met Pinksteren weer in Jeruzalem wilde zijn. Terwijl hij in Milete was, liet hij de leiders van de christengemeente te Efeze bij zich komen en zei tegen hen: ‘U weet hoe ik onder u heb geleefd, hoe ik vanaf de eerste stap die ik in Asia zette, de Here in alle nederigheid heb gediend. Door de aanslagen van de Joden had ik het zwaar te verduren en dat heeft mij veel tranen gekost. Niets van wat goed en belangrijk voor u was, heb ik achtergehouden. Ik heb u onderwezen, zowel in het openbaar als bij u thuis. Ik heb er bij Joden en Grieken op aangedrongen zich tot God te bekeren en in de Here Jezus te geloven. Nu ben ik op weg naar Jeruzalem omdat de Heilige Geest mij ertoe dringt. Hoewel ik niet precies weet wat mij daar zal overkomen, zegt de Heilige Geest mij nadrukkelijk in elke stad waar ik kom, dat mij gevangenschap en vervolging te wachten staat. Maar ik geef niets om mijn eigen leven. Ik hoop alleen dat ik mijn doel mag bereiken en de opdracht die de Here Jezus mij heeft gegeven tot een goed einde mag brengen. Ik moet andere mensen het goede nieuws vertellen van de genade van God. Ik weet dat niemand van u aan wie ik het Koninkrijk van God bekend heb gemaakt, mij meer zal zien. Ik wil u nu dan ook duidelijk zeggen dat u zelf de verantwoording draagt over uw leven. Want ik heb u alles over Gods wil en plan verteld. Pas goed op uzelf en op de kudde waarover de Heilige Geest u het toezicht heeft gegeven. Leef als herders voor de gemeente van God, die Hij door het bloed van zijn eigen Zoon heeft verkregen. Want ik weet dat er na mijn vertrek valse leraren, als hongerige wolven, bij u zullen komen. Zij zullen de kudde niet ontzien. Zelfs mensen uit uw eigen kring zullen de waarheid verdraaien en proberen de christenen aan hun kant te krijgen. Wees daarom op uw hoede. Vergeet niet dat ik, in de drie jaar dat ik bij u was, ieder van u voortdurend heb terechtgewezen, zowel ʼs nachts als overdag en vaak onder tranen. Nu vertrouw ik u aan de Here toe. Hij zal u zijn goedheid doen ervaren. Hij kan u versterken in uw geloof en u het deel geven van de erfenis, die Hij heeft bestemd voor allen die Hem toebehoren. Ik ben nooit op zilver, goud of kleding van anderen uit geweest. U weet dat ik met mijn eigen handen de kost heb verdiend voor mijzelf en mijn medewerkers. Ik heb u steeds laten zien dat wij, door zó te werken, de armen tot steun moeten zijn. Denk maar eens aan de woorden van de Here Jezus. Hij zei dat geven beter is dan ontvangen.’ Toen hij uitgesproken was, knielde Paulus samen met hen allen neer en bad. Zij begonnen allemaal te huilen, vielen hem om de hals en kusten hem. Waar zij het meeste verdriet om hadden, was dat hij had gezegd dat zij hem niet zouden terugzien. Daarna brachten ze hem naar het schip.

Handelingen 20:4-38 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Een aantal mannen zou met hem meegaan. Dat waren Sopater uit Berea, Aristarchus en Sekundus uit Tessalonika, Gajus uit Derbe, Timoteüs, en Tychikus en Trofimus uit Asia. Ze zouden ons vooruit reizen en in Troas op ons wachten. Wijzelf voeren pas na het [ Paasfeest en het ] Feest van de Ongegiste Broden weg uit Filippi. Vijf dagen later kwamen we bij hen in Troas aan. Daar bleven we zeven dagen. Op de eerste dag van de week kwamen we bij elkaar om de maaltijd van de Heer te vieren. Paulus sprak tot de mensen. Omdat hij van plan was om de volgende dag te vertrekken, sprak hij door tot middernacht. Er brandden olielampen in de bovenzaal waar wij bij elkaar waren. Een jongeman, Eutychus, zat in de vensterbank te luisteren. Toen Paulus zo lang bleef spreken, viel hij in slaap. Daardoor viel hij uit het raam, dat op de derde verdieping was. Hij werd dood van de straat getild. Maar Paulus kwam naar beneden en liet zich bovenop de jongen vallen. Hij sloeg zijn armen om hem heen en zei: "Stop met huilen en jammeren, want er is leven in hem." Hij ging weer naar boven, brak het brood en at. Daarna sprak hij nog tot de ochtend met hen. De jongen werd levend naar huis gebracht. De mensen waren heel erg bemoedigd. Maar wij waren alvast met een schip vertrokken. In Assus zouden we op Paulus wachten. Want hij wilde zelf graag te voet naar Assus gaan. In Assus kwam hij bij ons aan boord. Zo voeren we naar Mitylene. De volgende dag voeren we verder naar Chios. De dag daarna staken we van Chios over naar Samos. We overnachtten in Trogyllion. De volgende dag kwamen we in Milete aan. Want Paulus wilde Efeze voorbij varen. Hij wilde geen tijd in Asia verliezen, want hij had haast. Hij wilde namelijk graag met Pinksteren in Jeruzalem zijn. Maar vanuit Milete stuurde hij iemand naar Efeze. Deze man moest de leiders van de gemeente daar vragen om naar Paulus toe te komen. Toen ze bij hem waren gekomen, nam hij afscheid van hen. Hij zei: "Jullie weten hoe ik me vroeger bij jullie heb gedragen. Vanaf de dag dat ik bij jullie in Asia voet aan wal zette, heb ik de Heer nederig gediend. Ik heb met tranen voor jullie gebeden. Ook heb ik veel moeilijkheden gehad doordat de Joden probeerden mij te vermoorden. Ik heb alles gedaan om jullie alles te leren wat goed voor jullie was – op straat, in de synagoge en bij de mensen thuis. Aldoor heb ik Joden en Grieken gezegd dat ze zich voortaan op God moeten richten en moeten geloven in onze Heer Jezus. Nu reis ik naar Jeruzalem als gevangene van de Heilige Geest. Ik weet niet precies wat er daar met mij zal gebeuren. Ik weet alleen dat mij in Jeruzalem boeien en moeilijkheden te wachten staan. Want dat zegt de Heilige Geest me in elke stad. Maar ik vind dat allemaal niet belangrijk. Ik vind niets belangrijk, zelfs mijn eigen leven niet. Ik wil blij alles doen wat Jezus van mij vraagt. De taak die Hij mij heeft gegeven, wil ik helemaal afmaken. Die taak is: het goede nieuws van Gods liefdevolle goedheid aan de mensen vertellen. Ook bij jullie heb ik over het Koninkrijk van God verteld. En ik weet dat jullie mij niet meer zullen terugzien. Daarom zeg ik vandaag duidelijk dat het niet míjn schuld is als iemand sterft zónder in Jezus te geloven. Want zonder ophouden heb ik jullie het hele woord van God verteld. Let goed op jullie zelf en op de hele kudde waarvan jullie de leiders zijn. De Heilige Geest heeft jullie de taak gegeven om de gemeente van God te hoeden en te leiden. Hij heeft die kudde met zijn eigen bloed gekocht. Ik weet dat na mijn vertrek gevaarlijke wolven in de kudde zullen komen. Zij zullen sommige schapen verslinden. Mensen uit jullie eigen groep zullen verkeerde dingen aan de leerlingen leren. Ze zullen proberen om hen te laten geloven wat ze zeggen. Let dus goed op. Bedenk dat ik drie jaar lang dag en nacht hard voor jullie heb gewerkt. Aldoor ben ik bezig geweest om jullie allemaal op te bouwen en op te voeden in het geloof. Dat deed ik soms zelfs onder tranen. Nu vertrouw ik jullie toe aan de Heer en aan het woord van zijn liefdevolle goedheid. Want Hij zal de gemeente opbouwen en jullie je deel van zijn erfenis geven. Van niemand heb ik geld of kleding gevraagd. Jullie weten dat ik zelf altijd hard heb gewerkt voor alles wat ik nodig had. Ook voor de mensen die bij mij waren. Ik heb jullie in alles laten zien dat je, door zó te werken, voor de arme mensen in de gemeente kan zorgen. Daardoor kunnen jullie onthouden dat de Heer Jezus Zelf heeft gezegd dat het fijner is om te geven dan om te krijgen." Toen knielde Paulus neer en bad met alle leiders van de gemeente. Ze huilden allemaal, omhelsden Paulus en kusten hem steeds opnieuw. Ze waren er erg verdrietig over dat hij gezegd had dat ze hem niet meer zouden terugzien. Toen brachten ze hem naar het schip.