Handelingen 13:13-52
Handelingen 13:13-52 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Paulus en die met hem waren, voeren af van Pafos en kwamen te Perge in Pamfylië; maar Johannes scheidde zich van hen af en keerde weder naar Jeruzalem. Doch zelf gingen zij van Perge verder en kwamen te Antiochië in Pisidië, en op de sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, namen zij plaats. En na de voorlezing van de wet en de profeten lieten de oversten der synagoge hun vragen: Mannen broeders, indien gij een woord van opwekking voor het volk hebt, spreekt het dan. En Paulus stond op, wenkte met zijn hand en zeide: Mannen van Israël en vereerders van God, luistert. De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd, toen zij bijwoners waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met hoge arm daaruit gevoerd, en Hij heeft gedurende een tijd van omstreeks veertig jaren in de woestijn hun eigenaardigheden verdragen; en na zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaän, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven, omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuël. En van toen af vroegen zij om een koning en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig jaren lang; en nadat Hij deze verworpen had, verwekte Hij hun David als koning, wie Hij ook dit getuigenis gaf: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar mijn hart, die al mijn bevelen zal volbrengen. Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israël de Heiland Jezus doen komen, nadat Johannes eerst, vóór zijn optreden, aan het gehele volk Israël een doop van bekering gepredikt had. En toen hij zijn loopbaan volbracht, zeide Johannes: Wat gij meent, dat ik ben, ben ik niet, maar zie, na mij komt Hij, wie ik niet waardig ben het schoeisel van zijn voeten los te maken. Mannen broeders, zonen van het geslacht van Abraham, en vereerders van God onder u, tot ons is deze heilsboodschap gezonden. Want die te Jeruzalem wonen en hun oversten hebben Hem niet erkend en zij hebben de uitspraken der profeten, die elke sabbat worden voorgelezen, door hun oordeel vervuld, en hoewel zij geen grond voor doodstraf konden vinden, hebben zij Pilatus gevraagd Hem ter dood te brengen; en toen zij alles volbracht hadden, wat van Hem geschreven stond, namen zij Hem af van het hout en legden Hem in een graf. Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opgegaan waren, die [thans] getuigen van Hem zijn bij het volk. En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt. En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, zonder dat Hij weer tot ontbinding zal wederkeren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal U het heilige van David geven, dat betrouwbaar is; en daarom zegt Hij ook in een andere psalm: Gij zult uw Heilige geen ontbinding doen zien. Want David is, na voor zijn geslacht de raad Gods gediend te hebben, ontslapen en bij zijn vaderen bijgezet, en hij heeft wèl ontbinding gezien; maar Hij, die God heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien. Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem u vergeving van zonden verkondigd wordt; ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem. Ziet dan toe, dat u niet overkome, wat in de profeten gezegd is: Ziet, verachters, en verwondert u en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk, dat gij voorzeker niet zult geloven, als iemand het u verhaalt. En toen zij vertrokken, verzochten zij hun tegen de eerstvolgende sabbat weder deze woorden te spreken. En na het uitgaan van de synagoge, volgden vele van de Joden en de vereerders van God, die Jodengenoten waren, Paulus en Barnabas, die dan ook tot hen spraken en bij hen aandrongen om te blijven bij de genade Gods. En de volgende sabbat kwam bijna de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen. Doch toen de Joden de scharen zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken, lasterende, tegen hetgeen door Paulus gezegd werd. Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde. Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof; en het woord des Heren verbreidde zich door het gehele land. Maar de Joden stookten de aanzienlijke vrouwen, die God vereerden, en de voornaamsten der stad op, en zij verwekten een vervolging tegen Paulus en Barnabas en dreven hen uit hun gebied. Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen hen en gingen naar Ikonium; en de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de heilige Geest.
Handelingen 13:13-52 Het Boek (HTB)
Paulus en zijn metgezellen verlieten Pafos en gingen per boot naar Perge, in Pamfylië. Johannes Marcus reisde niet verder met hen mee, maar ging vandaar naar Jeruzalem terug. Paulus en zijn gezelschap reisden door naar een plaats in Pisidië die ook Antiochië heette en bleven daar een tijd. Op de sabbat gingen zij naar de synagoge. Nadat er uit de boeken van Mozes en de profeten was voorgelezen, lieten de leiders van de synagoge de gasten vragen of een van hen misschien iets bemoedigends tegen de mensen zou willen zeggen. Paulus stond op en wenkte om stilte. ‘Mannen van Israël en u die ontzag voor God hebt, weet wel dat de God van Israël onze voorouders heeft uitgekozen om zijn volk te zijn. Toen zij als vreemdelingen in Egypte woonden, maakte Hij het volk groot en machtig. Met geweldige wonderen leidde Hij hen uit dat land. Hij verdroeg hun grillen tijdens de veertig jaar dat zij in de woestijn rondzwierven. Nadat Hij de zeven volken die in Kanaän woonden had uitgeroeid, gaf Hij het land aan de Israëlieten. Daarna gaf Hij hun telkens weer nieuwe leiders, vierhonderdvijftig jaar lang, tot de profeet Samuël. Toen wilden zij een koning hebben. God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin. Maar na veertig jaar zette God hem af en gaf hun een nieuwe koning, David. “Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden,” zei Hij, “een man naar mijn hart, die altijd zal doen wat Ik hem vraag”. Een van Davids nakomelingen, Jezus, is de Redder die door God aan Israël beloofd was. Voordat Jezus in het openbaar optrad, riep Johannes de Doper het volk van Israël op tot bekering, die door een doop in water gevolgd moest worden. Aan het einde van zijn levensweg zei Johannes: “U denkt toch niet dat ik de Christus ben? Nee, Hij komt na mij. Ik ben het zelfs niet waard zijn sandalen los te maken.” Broeders, afstammelingen van Abraham en u die ontzag voor God hebt: wij hebben het nieuws ontvangen dat er redding is door Jezus Christus. De Joden van Jeruzalem en hun leiders hebben Hem niet erkend, hoewel zij zich realiseerden dat Hij het was, over wie elke sabbat in de synagoge wordt voorgelezen. Door Hem te doden, hebben zij de profetieën in vervulling doen gaan. Hoewel zij geen geldige aanklacht konden vinden om Hem ter dood te veroordelen, hebben zij Pilatus toch gevraagd Hem om te brengen. Toen alles gebeurd was wat er over Hem in de Boeken staat, hebben zij Hem van het kruis gehaald en in een graf gelegd. Maar God heeft Hem weer levend gemaakt. In de dagen daarna is Hij vele malen gezien door de mannen en vrouwen die met Hem uit Galilea naar Jeruzalem waren gekomen. Die zijn nu zijn getuigen. Zij vertellen iedereen wat zij van Hem weten. Wij brengen u het goede nieuws dat de belofte die God lang geleden aan onze voorouders heeft gedaan, in onze tijd werkelijkheid is geworden. God heeft die belofte vervuld door Jezus weer levend te maken. Dat komt overeen met wat in de tweede psalm staat: “Jij bent mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven.” Dat God Hem weer levend heeft gemaakt en Hem nooit meer zal laten sterven, klopt met wat er in de Boeken staat. “Ik zal voor U de geweldige dingen doen die Ik David heb beloofd.” In een van de andere psalmen staat het weer anders: “God, U zult het lichaam van uw heilige dienaar niet laten vergaan.” Die woorden hebben geen betrekking op David. Want nadat die de mensen van zijn tijd volgens de wil van God had gediend, is hij gestorven. Hij is bij zijn voorouders begraven en zijn lichaam is vergaan. Maar het lichaam van Jezus, die door God weer levend is gemaakt, is niet vergaan. Broeders, luister! Deze Jezus laat u weten dat uw zonden kunnen worden vergeven. Ieder die in Hem gelooft, wordt bevrijd van alle schuld en komt daardoor met God in het reine, iets dat men nooit bereikt door zich aan de wet van Mozes te houden. Wijs dit niet meteen af. Wees voorzichtig, anders zou op u van toepassing kunnen zijn wat een van de profeten heeft gezegd: “Ja, kijk maar verbaasd, jullie spotters. Verdwijn uit mijn ogen, want Ik ga tijdens uw leven iets doen wat u niet zou geloven als het werd verteld.” ’ Toen Paulus en Barnabas de synagoge verlieten, werd hun gevraagd de volgende sabbat terug te komen en weer over Jezus te spreken. Na de bijeenkomst liepen veel Joden en andere vereerders van God met hen mee. Paulus en Barnabas spoorden hen aan te blijven vertrouwen op de genade van God. De volgende sabbat liep bijna de hele stad te hoop om te horen wat er over Jezus Christus zou worden gezegd. De Joodse leiders werden kwaad, omdat Paulus en Barnabas zo in de belangstelling stonden. Zij waren erg jaloers en spraken Paulus met grove taal fel tegen. Paulus en Barnabas lieten zich niet van hun stuk brengen en zeiden: ‘Vanzelfsprekend moest u het eerst horen wat God te zeggen heeft. Maar nu u er niets van moet hebben en daarmee bewijst het eeuwige leven niet waard te zijn, gaan wij het de niet-Joodse mensen vertellen, want dat heeft de Here ons opgedragen. Hij zei: “Ik heb U gemaakt tot een licht voor de niet-Joodse volken, om redding te brengen tot in de verste uithoeken van de aarde.” ’ Toen de niet-Joodse mensen in de stad dat hoorden, waren zij blij verrast. Zij vonden het heel fijn dat Paulus hun over de Here vertelde. En allen die bestemd waren voor het eeuwige leven, geloofden wat hij zei. Het nieuws over Jezus Christus ging door heel de streek. Dat was erg tegen de zin van de Joodse leiders. Zij hitsten voorname, gelovige vrouwen en het stadsbestuur op en slaagden erin een vervolging tegen Paulus en Barnabas te ontketenen, zodat die uit dat gebied werden verjaagd. De twee apostelen schudden het stof van hun voeten om hun vervolgers duidelijk te maken dat zij niets meer met hen te maken wilden hebben. Maar de blijdschap van de christenen in de stad werd er niet minder door, integendeel. De Heilige Geest vervulde hun hele wezen.
Handelingen 13:13-52 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En Paulus, en die met hem waren, van Pafos afgevaren zijnde, kwamen te Perge, een stad in Pamfylië. Maar Johannes, van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem. En zij, van Perge het land doorgaande, kwamen te Antiochië, een stad in Pisidië; en gegaan zijnde in de synagoge op den dag des sabbats, zaten zij neder. En na het lezen der wet en der profeten, zonden de oversten der synagogen tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting tot het volk in u is, zo spreekt. En Paulus stond op, en wenkte met de hand, en zeide: Gij Israëlietische mannen, en gij, die God vreest, hoort toe. De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren, en het volk verhoogd, als zij vreemdelingen waren in het land Egypte, en heeft hen met een hogen arm daaruit geleid. En heeft omtrent den tijd van veertig jaren hun zeden verdragen in de woestijn. En zeven volken uitgeroeid hebbende in het land Kanaän, heeft Hij hun door het lot het land derzelve uitgedeeld. En daarna omtrent vierhonderd en vijftig jaren, gaf Hij hun rechters, tot op Samuël, den profeet. En van toen aan begeerden zij een koning; en God gaf hun Saul, den zoon van Kis, een man uit den stam van Benjamin, veertig jaren. En dezen afgezet hebbende, verwekte Hij hun David tot een koning; denwelken Hij ook getuigenis gaf, en zeide: Ik heb gevonden David, den zoon van Jesse; een man naar Mijn hart, die al Mijn wil zal doen. Van het zaad dezes heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus; Als Johannes eerst al den volke Israëls voor Zijn aankomst, gepredikt had den doop der bekering. Doch als Johannes den loop vervulde, zeide hij: Wien meent gijlieden, dat ik ben? Ik ben de Christus niet; maar ziet, Hij komt na mij, Wien ik niet waardig ben de schoenen Zijner voeten te ontbinden. Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, tot u is het woord dezer zaligheid gezonden. Want die te Jeruzalem wonen, en hun oversten, Dezen niet kennende, hebben ook de stemmen der profeten, die op elken sabbatdag gelezen worden, Hem veroordelende, vervuld; En geen oorzaak des doods vindende, hebben zij van Pilatus begeerd, dat Hij zou gedood worden. En als zij alles volbracht hadden, wat van Hem geschreven was, namen zij Hem af van het hout, en legden Hem in het graf. Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; Welke gezien is geweest, vele dagen lang, van degenen, die met Hem opgekomen waren van Galiléa tot Jeruzalem, die Zijn getuigen zijn bij het volk. En wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft. Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, alzo dat Hij niet meer zal tot verderving keren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn; Waarom hij ook in een anderen psalm zegt: Gij zult Uw Heilige niet overgeven, om verderving te zien. Want David, als hij in zijn tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen, en is bij zijn vaderen gelegd; en heeft wel verderving gezien; Maar Hij, Dien God opgewekt heeft, heeft geen verderving gezien. Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt. Ziet dan toe, dat over ulieden niet kome, hetgeen gezegd is in de profeten: Ziet, gij verachters, en verwondert u, en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk, hetwelk gij niet zult geloven, zo het u iemand verhaalt. En als de Joden uitgegaan waren uit de synagoge, baden de heidenen, dat tegen den naasten sabbat hun dezelfde woorden zouden gesproken worden. En als de synagoge gescheiden was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige Jodengenoten Paulus en Barnabas; welke tot hen spraken, en hen vermaanden te blijven bij de genade Gods. En op den volgenden sabbat kwam bijna de gehele stad samen, om het Woord Gods te horen. Doch de Joden, de scharen ziende, werden met nijdigheid vervuld, en wederspraken, hetgeen van Paulus gezegd werd, wedersprekende en lasterende. Maar Paulus en Barnabas, vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig, dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, ziet, wij keren ons tot de heidenen. Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde. Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich, en prezen het Woord des Heeren; en er geloofden zovelen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven. En het Woord des Heeren werd door het gehele land uitgebreid. Maar de Joden maakten op de godsdienstige en eerlijke vrouwen, en de voornaamsten van de stad, en verwekten vervolging tegen Paulus en Barnabas, en wierpen ze uit hun landpalen. Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen dezelve, en kwamen te Ikonium. En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met den Heiligen Geest.
Handelingen 13:13-52 Herziene Statenvertaling (HSV)
En Paulus en zij die bij hem waren, voeren van Pafos weg en kwamen in Perge aan, een stad in Pamfylië. Maar Johannes verliet hen en keerde terug naar Jeruzalem. En zij gingen vanuit Perge het land door en kwamen in Antiochië in Pisidië; en zij gingen op de dag van de sabbat de synagoge binnen en gingen daar zitten. En na het voorlezen van de Wet en van de Profeten lieten de hoofden van de synagoge tegen hen zeggen: Mannenbroeders, als er bij u een woord van bemoediging voor het volk is, spreek dan. Toen stond Paulus op, wenkte met de hand en zei: Israëlitische mannen en u die God vreest, luister: De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd toen zij vreemdelingen waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met een machtige arm daaruit geleid. En Hij heeft gedurende de tijd van ongeveer veertig jaar hun doen en laten verdragen in de woestijn. En nadat Hij in het land Kanaän zeven volken uitgeroeid had, verdeelde Hij hun land onder hen door het lot. En daarna gaf Hij hun ongeveer vierhonderdvijftig jaar richters, tot aan de profeet Samuel. En van toen af vroegen zij om een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin, gedurende veertig jaar. En nadat Hij hem had afgezet, verwekte Hij David voor hen tot koning; Hij gaf ook getuigenis van hem met de woorden: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar Mijn hart, die alles zal doen wat Ik wil. Uit zijn nageslacht heeft God voor Israël, volgens de belofte, de Zaligmaker Jezus doen voortkomen, nadat Johannes, voorafgaand aan Zijn komst, eerst aan heel het volk Israël de doop van bekering gepredikt had. Maar toen Johannes zijn loop aan het volbrengen was, zei hij: Wie denkt u dat ik ben? Ik ben de Christus niet; maar zie, Hij komt na mij, bij Wie ik het niet waard ben de sandalen aan Zijn voeten los te maken. Mannenbroeders, kinderen van het geslacht van Abraham, en wie onder u God vrezen, tot u is het woord van deze zaligheid gezonden. Want de inwoners van Jeruzalem en hun leiders, die Hem niet kenden, hebben door Hem te veroordelen de uitspraken van de profeten vervuld, die iedere sabbat voorgelezen worden. En hoewel zij geen reden voor Zijn dood vonden, vroegen zij Pilatus Hem te laten doden. En toen zij alles volbracht hadden wat er over Hem geschreven was, namen zij Hem van het hout af en legden Hem in het graf. Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen die met Hem opgegaan waren van Galilea naar Jeruzalem en die nu Zijn getuigen zijn bij het volk. En wij verkondigen u de belofte die aan de vaderen gedaan is, namelijk dat God die vervuld heeft aan ons, hun kinderen, door Jezus te verwekken, zoals ook in de tweede psalm geschreven staat: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt. En dat Hij Hem uit de doden heeft doen opstaan om niet meer tot ontbinding terug te keren, heeft Hij zó gezegd: Ik zal u de weldaden van David geven, die betrouwbaar zijn; daarom zegt hij ook in een andere psalm: U zult Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien. Immers, David is ontslapen nadat hij in zijn tijd het raadsbesluit van God uitgediend had, en hij is bij zijn vaderen gelegd en heeft wel ontbinding gezien; maar Hij Die God opgewekt heeft, heeft geen ontbinding gezien. Laat het u dan bekend zijn, mannenbroeders, dat door Hem aan u vergeving van de zonden verkondigd wordt en dat ieder die gelooft, door Hem gerechtvaardigd wordt van alles waarvan u door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden. Pas dan op dat u niet overkomt wat er gezegd is in de profeten: Zie, verachters, verwonder u en verdwijn, want Ik verricht een werk in uw dagen, een werk dat u niet zult geloven als iemand het u vertelt. En toen de Joden weggegaan waren uit de synagoge, drongen de heidenen erop aan dat op de volgende sabbat dezelfde woorden tot hen gesproken zouden worden. En toen de synagoge uitgegaan was, volgden velen van de Joden en van de godvrezende proselieten Paulus en Barnabas. Die spraken tot hen en spoorden hen aan om bij de genade van God te blijven. En op de volgende sabbat kwam bijna heel de stad samen om het Woord van God te horen. Maar toen de Joden de menigten zagen, werden zij met afgunst vervuld en spraken tegen wat er door Paulus gezegd werd; zij spraken niet alleen tegen, maar lasterden ook. Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig dat het Woord van God eerst tot u gesproken zou worden, maar aangezien u het verwerpt en uzelf het eeuwige leven niet waard oordeelt, zie, wij wenden ons tot de heidenen. Zo immers heeft de Heere ons geboden: Ik heb u tot een licht voor de heidenen gesteld, opdat u tot zaligheid zou zijn tot aan het uiterste van de aarde. Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het Woord van de Heere, en er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven. En het Woord van de Heere verbreidde zich door heel het land. Maar de Joden stookten de godvrezende en aanzienlijke vrouwen en de voornaamsten van de stad op en ontketenden een vervolging tegen Paulus en Barnabas, en zij verdreven hen uit hun gebied. Maar zij schudden tegen hen het stof van hun voeten af en gingen naar Ikonium. En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest.
Handelingen 13:13-52 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Paulus en de mannen die met hem meereisden, voeren van Pafos naar Perge in Pamfilië. Daar ging Johannes Markus terug naar Jeruzalem. Maar de anderen reisden van Perge verder. Ze kwamen in Antiochië in Pisidië. Op de heilige rustdag gingen ze naar de synagoge en gingen zitten. Er werd voorgelezen uit de Boeken. Daarna lieten de leiders van de synagoge aan hen vragen: "Broeders, als jullie een opbouwende boodschap hebben voor de mensen hier, zeg het dan." Paulus stond op en wenkte met zijn hand om de mensen stil te krijgen. Toen zei hij: "Israëlieten en aanbidders van God, luister! De God van dit volk Israël heeft onze voorouders uitgekozen. Toen ze als vreemdelingen in Egypte woonden, heeft Hij ervoor gezorgd dat ze een groot volk werden. Later heeft Hij hen op een machtige manier uit Egypte bevrijd. Daarna heeft Hij 40 jaar lang in de woestijn hun lastige gedrag verdragen. Toen heeft Hij in het land Kanaän zeven volken voor hen vernietigd en hun land aan zijn eigen volk gegeven. Na ongeveer 450 jaar gaf Hij hun richters om hen te leiden. De laatste daarvan was de profeet Samuel. Toen begonnen ze om een koning te vragen. God gaf hun toen Saul tot koning, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin. Hij regeerde 40 jaar. Maar God verliet Saul. Daarna gaf Hij hun David tot koning. Van David heeft Hij gezegd: 'Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden. Ik houd heel veel van hem, want hij zal Mij in alles gehoorzamen.' En God beloofde dat uit Davids familie de Redder van Israël geboren zou worden. En dat gebeurde ook. Dat was Jezus. Maar eerst kwam Johannes. Hij vertelde aan het hele volk Israël dat ze weer moesten gaan leven zoals God het wil en dat ze zich moesten laten dopen. Toen Johannes' taak bijna was afgelopen, zei Johannes: 'Ik ben niet wie jullie denken dat ik ben. Ik ben de Messias niet. Want de Man die jullie verwachten, moet nog komen. En ik ben het niet eens waard om zijn sandalen voor Hem los te maken.' Broeders, zonen uit de familie van Abraham en aanbidders van God uit andere volken, luister. Wij brengen jullie het nieuws hoe alle mensen gered kunnen worden [ door Jezus ]. De bewoners van Jeruzalem en hun leiders hebben Hem niet willen geloven. Ze hebben gedaan wat de profeten die op elke heilige rustdag worden voorgelezen, van tevoren hadden gezegd: ze hebben Hem laten doden. Eigenlijk was er geen wettige reden om Hem de doodstraf te geven. Maar toch hebben ze van Pilatus geëist Hem te laten doden. Ze deden alles wat er over Hem in de Boeken staat geschreven. Daarna werd Hij van het kruis gehaald en begraven. Maar God heeft Hem uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Hij is nog een heel aantal dagen bij de mensen geweest die met Hem van Galilea naar Jeruzalem waren gereisd. En zij vertellen de mensen nu over Hem. En nu komen wij jullie goed nieuws brengen. Namelijk dat God nu, in deze tijd, heeft gedaan wat Hij lang geleden aan onze voorouders had beloofd. Hij deed dat door Jezus geboren te laten worden. Zo staat het ook in de tweede Psalm: 'Jij bent mijn Zoon. Vanaf vandaag ben Ik je Vader.' Hij heeft ook al van tevoren gezegd dat Hij Hem uit de dood zou terugroepen en dat zijn lichaam niet zou vergaan. Dat zei Hij zó: 'Ik zal je geven wat Ik plechtig aan David heb beloofd.' En daarom zegt Hij ook in een andere Psalm: 'U zal het lichaam van uw Heilige niet laten vergaan.' David heeft in zijn tijd God en zijn volk gediend. Toen is hij gestorven en begraven. Zijn lichaam is wél vergaan. Maar Jezus is door God uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Zijn lichaam is níet vergaan. Nu vertel ik jullie, broeders, dat jullie door Jezus vergeving kunnen krijgen voor jullie ongehoorzaamheid aan God. Ook voor alle dingen die niet vergeven konden worden door de wet van Mozes. Iedereen die in Jezus gelooft, wordt door Hem vrijgesproken van elke schuld. Let op dat met jullie niet gebeurt waar de profeten voor waarschuwden. Zij zeiden: 'Let op, jullie die je niets van Mij aantrekken! Verbaas je en verdwijn! Want Ik doe in jullie tijd iets wat jullie niet zullen geloven als iemand het jullie vertelt!' " Toen de synagoge uitging, vroegen de mensen aan Paulus en Barnabas of ze de volgende heilige rustdag weer over deze dingen wilden spreken. En veel van de Joden en van de andere mensen die God aanbaden, liepen na de bijeenkomst met hen mee. Paulus en Barnabas spraken met deze mensen verder. Ze drongen er op aan dat ze zouden geloven in Gods vergeving voor hen. De volgende heilige rustdag kwam bijna de hele stad om het woord van God te horen. Maar toen de Joodse leiders zagen dat er zoveel mensen gekomen waren, werden ze jaloers. Daarom zeiden ze dat Paulus leugens vertelde. Maar Paulus en Barnabas zeiden vol geloof en zonder vrees: "Wij moesten eerst bij júllie het woord van God brengen. Maar jullie willen niet luisteren. Jullie vinden het eeuwige leven niet de moeite waard. Daarom gaan we nu naar de mensen die geen Joden zijn. Want de Heer heeft ons bevolen: 'Ik heb jullie gemaakt tot een licht voor de niet-Joodse volken. Zo zullen jullie redding brengen over de hele wereld.' " Toen de niet-Joodse mensen dat hoorden, werden ze heel erg blij. En ze prezen het woord van de Heer. En iedereen die door God uitgekozen was om het eeuwige leven te ontvangen, ging in Jezus geloven. En het woord van de Heer verspreidde zich door het hele land. Maar de Joden begonnen in die stad de rijke en belangrijke mannen en vrouwen die God aanbaden, op te stoken. Deze zorgden er toen voor dat Paulus en Barnabas uit de stad werden weggejaagd. Maar Paulus en Barnabas schudden het stof van hun voeten af [ om hen te waarschuwen voor hun ongehoorzaamheid ] en reisden naar Ikonium. En de leerlingen waren blij en vol van de Heilige Geest.