Handelingen 1:12-24

Handelingen 1:12-24 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Toen keerden zij wederom naar Jeruzalem, van den berg, die genaamd wordt de Olijfberg, welke is nabij Jeruzalem, liggende van daar een sabbatsreize. En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakobus, en Johannes en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholomeüs en Mattheüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon Zelótes, en Judas, de broeder van Jakobus. Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. En in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen van omtrent honderd en twintig personen): Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door den mond Davids voorzegd heeft van Judas, die de leidsman geweest is dergenen, die Jezus vingen; Want hij was met ons gerekend, en had het lot dezer bediening verkregen. Deze dan heeft verworven een akker, door het loon der ongerechtigheid, en voorwaarts overgevallen zijnde, is midden opgeborsten, en al zijn ingewanden zijn uitgestort. En het is bekend geworden allen, die te Jeruzalem wonen, alzo dat die akker in hun eigen taal genoemd wordt Akeldama, dat is, een akker des bloeds. Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone. En: Een ander neme zijn opzienersambt. Het is dan nodig, dat van de mannen, die met ons omgegaan hebben al den tijd, in welken de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is, Beginnende van den doop van Johannes, tot den dag toe, in welken Hij van ons opgenomen is, één derzelven met ons getuige worde van Zijn opstanding. En zij stelden er twee, Jozef, genaamd Barsabas, die toegenaamd was Justus, en Matthias. En zij baden en zeiden: Gij Heere! Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt

Handelingen 1:12-24 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen keerden zij terug naar Jeruzalem, van de berg die de Olijfberg genoemd wordt, die vlak bij Jeruzalem is en daar een sabbatsreis vandaan ligt. En toen zij in Jeruzalem gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal en bleven daar, namelijk Petrus en Jakobus en Johannes en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeüs en Mattheüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon Zelotes, en Judas, de broer van Jakobus. Dezen bleven allen eensgezind volharden in het bidden en smeken, met de vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broers. En in die dagen stond Petrus op te midden van de discipelen – er was namelijk een menigte bijeen van ongeveer honderdtwintig personen – en sprak: Mannenbroeders, dit Schriftwoord moest vervuld worden dat de Heilige Geest bij monde van David van tevoren gesproken heeft over Judas, die gids geweest is voor hen die Jezus gevangennamen; want hij werd bij ons gerekend en had aan deze bediening deel gekregen. Deze nu heeft met het loon van de ongerechtigheid een stuk grond verkregen, en nadat hij voorovergevallen was, barstte hij in het midden open en kwamen al zijn ingewanden naar buiten. En het is bekend geworden bij allen die in Jeruzalem wonen, zodat dat stuk grond in hun eigen taal Akeldama genoemd wordt, dat wil zeggen: bloedakker. Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: Laat zijn woonplaats woest worden en laat er niemand zijn die daarin woont. En: Laat een ander zijn ambt als opziener nemen. Het is dus nodig dat een van de mannen die met ons omgegaan zijn gedurende heel de tijd dat de Heere Jezus onder ons in- en uitging, te beginnen met de doop van Johannes tot op de dag waarop Hij van ons opgenomen werd, met ons getuige wordt van Zijn opstanding. En zij stelden er twee voor: Jozef, die Barsabas heette, die ook Justus genoemd werd, en Matthias. En zij baden en zeiden: U Heere, Kenner van het hart van allen, wijs van deze twee er een aan, die U uitgekozen hebt

Handelingen 1:12-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem is, een sabbatsreis daarvandaan. En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal, waar zij verblijf hielden: Petrus en Johannes en Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon de Zeloot en Judas, de zoon van Jakobus. Deze allen bleven eendrachtig volharden in het gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders. En in die dagen stond Petrus op onder de broeders – en er was een groep van ongeveer honderd twintig personen bijeen – en hij sprak: Mannen broeders, het schriftwoord moest in vervulling gaan, dat de heilige Geest voorheen bij monde van David gesproken heeft aangaande Judas die de gids is geweest van hen, die Jezus gevangen namen; want hij werd tot ons getal gerekend en had aandeel aan deze bediening gekregen. Deze nu heeft een stuk grond verkregen voor het loon zijner ongerechtigheid en voorovergestort, is hij midden opengereten en al zijn ingewanden zijn naar buiten gekomen; en het is bekend geworden aan allen, die te Jeruzalem wonen, zodat dat stuk land in hun eigen taal Akeldama, dat wil zeggen, bloedgrond, heet. Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijn plaats worde woest en er zij niemand, die erop woont, en: Een ander neme het opzicht, dat hij had. Er moet dan van de mannen, die zich bij ons hebben aangesloten in al de tijd, dat de Here Jezus bij ons in- en uitgegaan is, te beginnen met de doop van Johannes tot de dag, dat Hij van ons werd opgenomen, één van hen met ons getuige worden van zijn opstanding. En zij stelden er twee voor: Jozef, genaamd Barsabbas, die de bijnaam Justus had, en Mattias. En zij baden en zeiden: Wijs Gij, Here, die aller harten kent, die ene aan, die Gij van deze twee hebt uitgekozen

Handelingen 1:12-24 Het Boek (HTB)

Daarop gingen zij van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. Dat was een kwartier lopen. In de stad aangekomen, gingen zij meteen door naar de bovenverdieping van het huis waar zij elkaar altijd ontmoetten: Petrus, Johannes, Jakobus, Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeüs, Mattheüs en Jakobus (de zoon van Alfeüs), Simon de Zeloot en Judas, de zoon van Jakobus. Voortdurend baden zij eensgezind met elkaar, samen met de vrouwen die met Jezus waren meegekomen, zijn moeder Maria en zijn broers. Op een van die dagen ging Petrus staan om te spreken. Er waren op dat moment ongeveer honderdtwintig mensen bijeen. ‘Vrienden,’ zei hij. ‘Wat er over Judas in de Boeken staat, moest gebeuren. Door David heeft de Heilige Geest gezegd hoe het met hem zou aflopen. Judas heeft de mensen die Jezus gevangen wilden nemen, de weg gewezen. Hij was een van ons en had dezelfde opdracht als wij. Met het geld dat hij voor zijn verraad had gekregen, werd een stuk grond gekocht. Zelf viel hij languit voorover en zijn buik scheurde open en al zijn ingewanden kwamen eruit. Iedereen in Jeruzalem hoorde ervan. Daarom heet dat stuk grond ook Akeldama, wat bloedgrond betekent. Dit klopt precies met wat er in de Psalmen van David staat: “Verander zijn woonplaats in een woestenij en laat er nooit meer iemand wonen” en “Laat een ander zijn taak overnemen!” Iemand anders moet dus de plaats van Judas innemen. Het moet iemand zijn die al de tijd dat Jezus onder ons leefde, erbij geweest is, vanaf de dag dat Jezus in de Jordaan werd gedoopt tot Hij in de hemel werd opgenomen. Hij moet, net als wij, kunnen vertellen dat hij zelf gezien heeft dat Jezus weer leeft.’ Zij stelden twee mannen voor: Jozef, die ook wel Barsabbas of Justus werd genoemd, en Mattias. Zij vroegen God in gebed: ‘Here, U kent alle mensen door en door. Wilt U aanwijzen voor wie U kiest?

Handelingen 1:12-24 BasisBijbel (BB)

Ze liepen van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. (De Olijfberg was precies zo ver van Jeruzalem als je op een heilige rustdag mag lopen. Namelijk ongeveer 1½ km.) Ze kwamen terug in de stad. Daar gingen ze naar de bovenzaal waar ze logeerden. Het waren Petrus, Johannes, Jakobus, Andreas, Filippus, Thomas, Bartolomeüs, Matteüs, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon de Zeloot, en Judas de zoon van Jakobus. Ze bleven eensgezind met elkaar bidden, samen met een paar vrouwen. Ook Jezus' moeder Maria en Jezus' broers waren daar. Op een dag was er een groep van ongeveer 120 leerlingen bij elkaar. Petrus stond op en zei: "Broeders en zusters, in de Boeken heeft David al door de Heilige Geest over Judas gesproken. En wat David over hem heeft gezegd, is ook gebeurd. Judas heeft de weg gewezen aan de mensen die Jezus gevangen kwamen nemen. Hij hoorde bij onze groep en had dezelfde taak als wij. Maar hij heeft Jezus verraden en daar geld voor gekregen. Met dat geld heeft hij een stuk grond gekocht. Maar hij is voorover gevallen, zijn buik is opengescheurd en zijn darmen kwamen naar buiten. Iedereen in Jeruzalem heeft ervan gehoord. Daarom hebben ze dat stuk grond 'Akeldama' genoemd (Dat betekent 'bloedgrond'). In het Boek van de Psalmen staat hierover: 'Laat de plaats waar hij woonde, verwilderen. Laat niemand er gaan wonen.' En ergens anders staat: 'Iemand anders moet de taak overnemen die hij had.' + Daarom moeten we iemand kiezen om zijn plaats in te nemen. Hij zal samen met ons aan de mensen gaan vertellen dat Jezus uit de dood is opgestaan. Het moet iemand zijn die al bij ons hoorde toen de Heer Jezus nog bij ons was. Hij moet aldoor met ons zijn meegegaan, vanaf de dag dat Jezus door Johannes werd gedoopt, tot de dag dat Jezus naar de hemel ging." Ze stelden twee mannen voor: Jozef Barsabbas, die ook Justus genoemd werd, en Mattias. Ze baden: "Heer, U kent alle harten. Wilt U aanwijzen wie van deze twee U heeft uitgekozen.