2 Samuël 12:15-23

2 Samuël 12:15-23 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Toen ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg het kind, dat de huisvrouw van Uria David gebaard had, dat het zeer krank werd. En David zocht God voor dat jongsken; en David vastte een vasten, en ging in, en lag den nacht over op de aarde. Toen maakten zich de oudsten van zijn huis op tot hem, om hem te doen opstaan van de aarde; maar hij wilde niet, en at geen brood met hen. En het geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar onze stem niet, hoe zullen wij dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht kwaad doen. Maar David zag, dat zijn knechten mompelden; zo merkte David, dat het kind dood was. Dies zeide David tot zijn knechten: Is het kind dood? En zij zeiden: Het is dood. Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij zetten hem brood voor, en hij at. Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt? Om des levenden kinds wil hebt gij gevast en geweend; maar nadat het kind gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten. En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve. Maar nu is het dood, waarom zou ik nu vasten? Zal ik hem nog kunnen wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen.

2 Samuël 12:15-23 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE trof het kind dat de vrouw van Uria David gebaard had, zodat het ongeneeslijk ziek werd. David zocht God voor het jongetje; David vastte streng en toen hij naar binnen ging om te overnachten, ging hij op de grond liggen. Toen stonden de oudsten van zijn huis op en kwamen bij hem om hem van de grond te doen opstaan; hij wilde echter niet, en at geen brood met hen. Het gebeurde op de zevende dag dat het kind stierf. De dienaren van David waren bevreesd tegen hem te zeggen dat het kind dood was, want zij zeiden: Zie, toen het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar hij wilde niet naar onze stem luisteren. Hoe kunnen wij dan tegen hem zeggen: Het kind is dood? Dat zou kwaad doen! Maar David zag dat zijn dienaren mompelden; daardoor merkte David dat het kind dood was. Dus zei David tegen zijn dienaren: Is het kind dood? Zij zeiden daarop: Ja, het is dood. Toen stond David op van de grond, waste en zalfde zich en wisselde van kleding. Hij ging het huis van de HEERE binnen en boog zich neer. Daarna kwam hij in zijn huis en vroeg om eten; zij zetten hem voedsel voor en hij at. Toen zeiden zijn dienaren tegen hem: Wat betekent dit wat u gedaan hebt? Om het levende kind hebt u gevast en gehuild, maar nadat het kind gestorven is, bent u opgestaan en hebt u de maaltijd gebruikt. Hij zei: Toen het kind nog leefde, heb ik gevast en gehuild, want ik zei: Wie weet, is de HEERE mij genadig, zodat het kind in leven blijft. Maar nu is het dood; waarom zou ik nu vasten? Zal ik hem nog terug kunnen halen? Ik zal wel naar hem toe gaan, maar hij zal niet bij mij terugkomen.

2 Samuël 12:15-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Daarop ging Natan naar zijn huis. En de HERE sloeg het kind, dat de vrouw van Uria aan David gebaard had, met een ziekte. Toen zocht David God ter wille van de jongen, hij vastte en telkens, als hij naar binnen gegaan was, bracht hij de nacht door, liggend op de grond. En de oudsten van zijn huis kwamen bij hem om hem van de grond te doen opstaan, maar hij wilde niet; ook at hij niet met hen. Op de zevende dag nu stierf het kind. En de dienaren van David durfden hem niet mee te delen, dat het kind dood was. Want zij zeiden: Zie, toen het kind nog in leven was, hebben wij tot hem gesproken en heeft hij naar ons niet geluisterd; hoe zouden wij dan tot hem kunnen zeggen: het kind is dood? Hij zou iets kwaads kunnen doen. Toen David zag, dat zijn dienaren onder elkaar fluisterden, begreep hij, dat het kind dood was. En David vroeg zijn dienaren: Is het kind dood? Zij zeiden: Het is dood. Toen stond David op van de grond, wies zich, zalfde zich en verwisselde zijn klederen; hij ging het huis des HEREN binnen en boog zich neder. Daarna ging hij naar zijn huis terug, en op zijn verzoek zetten zij hem brood voor en hij at. Toen zeiden zijn dienaren tot hem: Waarom hebt gij dit gedaan? Terwijl het kind nog leefde, hebt gij ter wille daarvan gevast en geweend, maar nu het kind gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten. En hij zeide: Zolang het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend, omdat ik dacht: misschien is de HERE mij genadig, zodat het kind in leven blijft. Maar nu is het dood – waarom zou ik dan vasten? Kan ik het nog doen terugkeren? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij keert tot mij niet terug.

2 Samuël 12:15-23 BasisBijbel (BB)

Toen ging Natan naar huis. Daarna werd de baby van de vrouw van Uria ernstig ziek. David bad alle dagen tot God voor het jongetje. Hij at niets en sliep op de grond. Zijn dienaren probeerden hem over te halen om van de grond op te staan. Maar hij wilde niet en wilde ook niet met hen eten. Na zeven dagen stierf het kind. De dienaren durfden het niet aan David te vertellen. Ze zeiden: "Toen het kind nog leefde, wilde David niet naar ons luisteren. Hoe kunnen wij hem dan nu zeggen dat het kind dood is? Hij zou zich iets kunnen aandoen." David zag dat zijn dienaren met elkaar liepen te fluisteren. Daardoor begreep hij dat het kind was gestorven. Hij vroeg aan zijn dienaren: "Is het kind gestorven?" Ze zeiden: "Ja, heer." Toen stond David op van de grond, waste zich, verzorgde zich en deed andere kleren aan. Daarna ging hij het heiligdom van de Heer binnen en boog zich neer. Toen ging hij naar huis terug. Hij vroeg om een maaltijd en ging eten. Zijn dienaren vroegen hem: "Waarom doet u dit zo? Toen het kind nog leefde, heeft u gehuild en wilde u niet eten. Maar nu het kind is gestorven, staat u op en eet u weer!" Hij antwoordde: "Toen het kind nog leefde, heb ik gehuild en niet gegeten omdat ik hoopte dat de Heer medelijden zou hebben. Ik hoopte dat Hij het kind zou laten leven. Maar nu is het gestorven. Waarom zou ik hier dan nog mee doorgaan? Ik kan het kind er toch niet mee uit de dood terug krijgen. Ik zal wel naar hem toe gaan, maar het kind komt niet meer naar mij."

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid