2 Koningen 25:25-26
2 Koningen 25:25-26 BasisBijbel (BB)
Maar in de zevende maand kwam Ismaël, de zoon van Netanja, die een zoon was van Elisama, met tien mannen naar Gedalja toe. Hij was uit de koninklijke familie. Zij vermoordden Gedalja en de Judeeërs en Babyloniërs die bij hem in Mizpa waren. Uit angst voor de wraak van de Babyloniërs trokken ze daarna met de andere aanvoerders en alle mensen, van hoog tot laag, naar Egypte.
2 Koningen 25:25-26 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Maar het geschiedde in de zevende maand, dat Ismaël, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijk zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeën, die met hem te Mizpa waren. Toen maakte zich al het volk op, van de minste tot den meeste, en de oversten der heiren, en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeën.
2 Koningen 25:25-26 Herziene Statenvertaling (HSV)
Het gebeurde echter in de zevende maand dat Ismaël, de zoon van Nethanja, de zoon van Elisama, iemand van koninklijken bloede, kwam, en tien mannen met hem. Zij sloegen Gedalia neer, zodat hij stierf, evenals de Judeeërs en de Chaldeeën die bij hem in Mizpa waren. Toen maakte heel het volk zich gereed, van de kleinste tot de grootste, en de bevelhebbers van het leger, en zij gingen naar Egypte, want zij waren bevreesd voor de Chaldeeën.
2 Koningen 25:25-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Maar het geschiedde in de zevende maand, dat Jismaël, de zoon van Netanja, de zoon van Elisama, een man van koninklijken bloede, kwam met tien mannen bij zich; zij sloegen Gedalja dood, en tevens de Judeeërs en de Chaldeeën, die bij hem te Mispa waren. Toen ging het gehele volk, klein en groot, met de legeroversten op weg, en zij kwamen in Egypte; want zij waren bevreesd voor de Chaldeeën.
2 Koningen 25:25-26 Het Boek (HTB)
Maar in de zevende maand ging Ismaël, de zoon van Netanja, de kleinzoon van Elisama en van koninklijke bloede, met tien mannen naar Mispa en doodde Gedalja en zijn dienaren, zowel de Joden als de Babyloniërs. Daarna vluchtten de mannen van Juda—oud zowel als jong—en de leiders van het verzet naar Egypte, want zij waren bang voor Babylonische wraakacties.