2 Korinthiërs 2:1-11
2 Korinthiërs 2:1-11 BasisBijbel (BB)
Daarom besloot ik dat ik pas zou komen, als ik jullie niet opnieuw verdrietig hoefde te maken door mijn strenge woorden. Want als ik het ben die jullie verdrietig maak, wie kan mij dan blij maken? Alleen jullie kunnen dat. Maar dat kunnen jullie niet als jullie verdrietig zijn over wat ik zeg. De bedoeling van mijn vorige brief was dat ik, als ik kom, niet verdrietig zal worden over de mensen over wie ik juist blij zou moeten zijn. Want door die brief kunnen jullie de dingen in orde maken voordat ik kom. Ik vertrouw er op dat jullie nu samen met mij blij zullen kunnen zijn als ik kom. Want ik schreef jullie die brief met een zwaar en verdrietig hart, met tranen in de ogen. Ik schreef hem niet om jullie verdrietig te maken, maar om jullie te laten zien hoe ontzettend veel ik van jullie houd. Maar de man over wie ik in mijn vorige brief schreef die mij verdrietig heeft gemaakt, heeft eigenlijk niet alleen míj verdrietig gemaakt. Hij heeft een beetje – om het niet al te sterk te zeggen – jullie allemáál verdrietig gemaakt. Maar jullie hebben hem nu met elkaar genoeg bestraft. Vergeef en bemoedig hem nu maar. Anders wordt hij nog helemaal moedeloos. Ik vraag jullie om hem nu te laten zien dat jullie van hem houden. Want dit is ook het doel van mijn brief: ik wil weten of ik er op kan rekenen dat jullie in alles naar mij zullen luisteren. Als júllie iemand iets vergeven, doe ík het ook. Want als ik iemand iets moest vergeven, had ik dat al lang gedaan. Christus zou ook willen dat ik dat deed. Ik zou dat gedaan hebben voor júllie. Want op die manier krijgt de duivel bij ons geen kans. Want we weten heel goed wat zijn bedoelingen zijn.
2 Korinthiërs 2:1-11 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Maar ik heb dit bij mijzelven voorgenomen, dat ik niet wederom in droefheid tot u komen zou. Want indien ik ulieden bedroef, wie is het toch, die mij zal vrolijk maken, dan degene, die van mij bedroefd is geworden? En ditzelfde heb ik u geschreven, opdat ik, daar komende, niet zou droefheid hebben van degenen, van welke ik moest verblijd worden; vertrouwende van u allen, dat mijn blijdschap uw aller blijdschap is. Want ik heb ulieden uit vele verdrukking en benauwdheid des harten, met vele tranen geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt verstaan, die ik overvloediglijk tot u heb. Doch indien iemand bedroefd heeft, die heeft niet mij bedroefd, maar ten dele (opdat ik hem niet bezware) ulieden allen. Den zodanige is deze bestraffing genoeg, die van velen geschied is. Alzo dat gij daarentegen hem liever moet vergeven en vertroosten, opdat de zodanige door al te overvloedige droefheid niet enigszins worde verslonden. Daarom bid ik u, dat gij de liefde aan hem bevestigt. Want daartoe heb ik ook geschreven, opdat ik uw beproeving mocht verstaan, of gij in alles gehoorzaam zijt. Dien gij nu iets vergeeft, dien vergeef ik ook; want zo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven om uwentwil, voor het aangezicht van Christus, opdat de satan over ons geen voordeel krijge; Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.
2 Korinthiërs 2:1-11 Herziene Statenvertaling (HSV)
Dus dit heb ik mij voorgenomen: dat ik niet opnieuw in droefheid naar u toe zou komen. Want als ik u bedroefd maak, wie is het dan die mij verblijden zal, behalve hij die door mij bedroefd is gemaakt? En dit heb ik u juist geschreven, opdat ik bij mijn komst geen droefheid zou ondervinden van hen over wie ik mij moest verblijden; en ik vertrouwde van u allen dat mijn blijdschap die van u allen is. Want in veel verdrukking en benauwdheid van hart heb ik u geschreven, onder veel tranen, niet opdat u bedroefd zou worden, maar opdat u de liefde zou leren kennen die ik overvloedig voor u heb. Maar als iemand droefheid veroorzaakt heeft, dan heeft hij niet mij bedroefd, maar in zekere zin – opdat ik het hem niet te zwaar maak – u allen. Voor zo iemand is die straf, die door velen is opgelegd, genoeg geweest. Zodat u hem daarentegen liever moet vergeven en bemoedigen, opdat zo iemand niet misschien door al te grote droefheid wordt verteerd. Daarom verzoek ik u dat u uw liefde voor hem weer bevestigt. Want met dit doel heb ik ook geschreven: dat ik uw beproefdheid te weten zou komen, of u in alles gehoorzaam bent. Degene wie u nu iets vergeeft, die vergeef ik ook; want ook ik heb, als ik al iets te vergeven heb, het hem vergeven omwille van u, voor het aangezicht van Christus, opdat de satan op ons geen voordeel zou behalen. Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.
2 Korinthiërs 2:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Dit heb ik mij echter stellig voorgenomen: niet weder in droefheid tot u te komen. Want indien ik het ben, die u bedroefd maak, wie anders kan mij dan blijde stemmen dan hij, die door mij in droefheid verkeert? En nu was dit juist de bedoeling van mijn schrijven, dat ik bij mijn komst niet droevig gestemd zou worden door hen, over wie ik mij moest verblijden. Immers, ik vertrouw van u allen, dat mijn blijdschap ook u aller blijdschap is. Want in zware druk en beklemdheid des harten heb ik onder vele tranen u geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt kennen, die ik in overvloedige mate voor u koester. Doch indien iemand droefheid veroorzaakt heeft, dan heeft hij niet mij bedroefd, maar enigermate – om mij niet te sterk uit te drukken – u allen. Voor zo iemand is het reeds genoeg, dat het merendeel (van u) hem berispt heeft, zodat gij nu integendeel hem vergiffenis moet schenken en hem vertroosten, opdat hij niet door overmatige droefenis overstelpt worde. Daarom spoor ik u aan te besluiten hem liefde te betonen, want ook dit was het doel van mijn schrijven, dat ik zou weten, of ik op u rekenen kon, dat gij in alles gehoorzaam waart. Wie gij nu iets vergeeft, die vergeef ik het ook; want heb ik iets vergeven, gesteld dat ik iets vergeven heb, dan was het om uwentwil voor het aangezicht van Christus, opdat de satan op ons geen voordeel mocht behalen. Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.
2 Korinthiërs 2:1-11 Het Boek (HTB)
‘Nee,’ zei ik bij mijzelf, ‘ik zal hen niet weer ongelukkig maken door zoʼn pijnlijk bezoek.’ Als ik u bedroefd maak, wie zal mij dan blij maken? De enigen die dat kunnen doen, bent u. Maar dat gaat niet als ik u verdriet bezorg. Ik heb u in mijn laatste brief een en ander geschreven om te voorkomen dat zij die mij juist grote blijdschap zouden moeten geven, mij verdriet doen. Ik had de stellige overtuiging dat uw geluk afhangt van het mijne. Ik vond het vreselijk die brief te schrijven! Mijn hart brak en ik huilde van verdriet. Ik wilde u helemaal geen pijn doen, maar ik wilde u wel laten weten hoeveel ik van u houd. Besef goed dat de man over wie ik schreef, die al die problemen veroorzaakte, niet zozeer mij verdriet heeft gedaan, als wel u, hoewel ik mijn deel ook heb gehad. Ik wil hem nu niet te zwaar treffen. Hij is door uw gezamenlijke afkeuring al genoeg gestraft. Het is nu tijd om hem te vergeven en te bemoedigen. Anders wordt hij zo verbitterd en ontmoedigd dat hij er nooit meer bovenop komt. Daarom vraag ik u hem te laten merken dat u nog altijd van hem houdt. Ik heb die vorige brief ook geschreven om te zien hoe ver uw gehoorzaamheid aan mij zou gaan. En nu, wanneer u iemand vergeeft, doe ik het ook. Als ik iemand iets vergeef, vooropgesteld dat ik iets te vergeven heb, doe ik dat als vertegenwoordiger van Christus, ter wille van u. Anders zou Satan wel eens voordeel op ons kunnen behalen, wij kennen zijn streken maar al te goed.