2 Kronieken 36:17-21
2 Kronieken 36:17-21 Het Boek (HTB)
De HERE stuurde daarom de koning van Babel op hen af die hun jongemannen doodde en hen zelfs tot in de tempel achtervolgde. Hij kende geen medelijden en doodde zelfs de jonge meisjes en de oude mannen. De HERE gebruikte de koning van Babel om hen volledig weg te vagen. Bij zijn terugtocht nam de koning van Babel alle grote en kleine voorwerpen en alle kostbaarheden uit de tempel, uit het paleis en uit de huizen van alle medewerkers van de koning mee. Daarna brandden zijn troepen de tempel en alle paleizen van de stad plat, braken de stadsmuren af en verwoestten alle waardevolle stukken die nog in de stad waren achtergebleven. De overlevenden werden als slaven voor de koning en zijn zonen naar Babel gebracht. Die situatie bleef zo tot het koninkrijk Perzië erin slaagde de macht te veroveren. Op die manier werden de woorden die de HERE door Jeremia had laten uitspreken, werkelijkheid. Die had gezegd dat het land zeventig jaar moest rusten om de sabbatten vergoed te krijgen.
2 Kronieken 36:17-21 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeën, die hun jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde, en hij verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de ouden noch de stokouden; Hij gaf hen allen in zijn hand. En alle vaten van het huis Gods, de grote en de kleine, en de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten des konings en zijner vorsten, dit alles voerde hij naar Babel. En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den muur van Jeruzalem af, en al de paleizen daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende ook alle kostelijke vaten derzelve. En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, tot het regeren des koninkrijks van Perzië; Opdat het woord des HEEREN vervuld wierd, door den mond van Jeremia, totdat het land aan zijn sabbatten een welgevallen had; het rustte al de dagen der verwoesting, totdat de zeventig jaren vervuld waren.
2 Kronieken 36:17-21 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen deed Hij de koning van de Chaldeeën tegen hen optrekken, die hun jongemannen in het huis van hun heiligdom met het zwaard doodde. Hij spaarde de jongemannen, de meisjes, de ouderen en de stokouden niet. God gaf hen allen in zijn hand. Alle voorwerpen van het huis van God, de grote en de kleine, de schatten van het huis van de HEERE en de schatten van de koning en zijn vorsten: dat alles bracht hij naar Babel. Zij verbrandden het huis van God, en braken de muur van Jeruzalem af. Ook alle paleizen van Jeruzalem verbrandden zij met vuur, zodat alle kostbare voorwerpen ervan te gronde werden gericht. En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot slaven, tot het koninkrijk van Perzië ging regeren, om het woord van de HEERE, bij monde van Jeremia gesproken, te vervullen, totdat het land behagen zou scheppen in zijn sabbatsjaren. Het rustte al de dagen van de verwoesting, totdat de zeventig jaar vervuld waren.
2 Kronieken 36:17-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Hij deed de koning der Chaldeeën tegen hen optrekken, deze doodde hun jongelingen met het zwaard in hun heiligdom, en hij spaarde jongeling noch maagd, oude noch grijsaard; alles gaf Hij in zijn macht. Al het gerei van het huis Gods, het grote en het kleine, de schatten van het huis des HEREN en de schatten van de koning en van zijn vorsten, alles bracht hij naar Babel. Zij verbrandden het huis Gods en braken de muur van Jeruzalem af; al zijn paleizen verbrandden zij met vuur en alle kostbaarheden vernietigden zij. Ook voerde hij hen die aan het zwaard ontkomen waren, naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot slaven, totdat het koninkrijk van Perzië de heerschappij verkreeg; – om het woord des HEREN, door Jeremia verkondigd, in vervulling te doen gaan: totdat het land zijn sabbatsjaren vergoed gekregen heeft. Al de dagen die het woest lag, heeft het gerust, om zeventig jaar vol te maken.
2 Kronieken 36:17-21 BasisBijbel (BB)
Hij zorgde ervoor dat de koning van Babel hen aanviel. Alle jonge mannen werden gedood, zelfs in de tempel. Zelfs de meisjes en bejaarden werden gedood. God gaf alles en iedereen in zijn macht. De koning van Babel haalde alle voorwerpen uit de tempel van God, grote en kleine dingen, en alle schatten uit de tempel en uit het koninklijk paleis en uit de huizen van de rijke mensen. En hij nam die mee naar Babel. De Babyloniërs staken de tempel van God in brand en braken de muur van Jeruzalem af. Ook de andere paleizen met alle overgebleven kostbaarheden staken ze in brand. De mensen die nog in leven waren, namen ze gevangen mee naar Babel. Daar werden ze slaven voor de koning en zijn zonen. En dat duurde tot Babel werd veroverd door Perzië. Zo gebeurde wat de Heer door zijn profeet Jeremia al had gezegd. Het land zou 70 jaar lang niet bewerkt worden, maar rust krijgen en een wildernis worden. Zo kreeg het land zijn rustjaren vergoed. Het land rustte, totdat de 70 jaren om waren.