1 Samuël 7:5-17

1 Samuël 7:5-17 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Verder zeide Samuël: Vergadert het ganse Israël naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor u bidden. En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuël de kinderen Israëls te Mizpa. Toen de Filistijnen hoorden, dat de kinderen Israëls zich vergaderd hadden te Mizpa, zo kwamen de oversten der Filistijnen op tegen Israël. Als de kinderen Israëls dat hoorden, zo vreesden zij voor het aangezicht der Filistijnen. En de kinderen Israëls zeiden tot Samuël: Zwijg niet van onzentwege, dat gij niet zoudt roepen tot den HEERE, onzen God, opdat Hij ons verlosse uit de hand der Filistijnen. Toen nam Samuël een melklam, en hij offerde het geheel den HEERE ten brandoffer; en Samuël riep tot den HEERE voor Israël; en de HEERE verhoorde hem. En het geschiedde, toen Samuël dat brandoffer offerde, zo kwamen de Filistijnen aan ten strijde tegen Israël; en de HEERE donderde te dien dage met een groten donder over de Filistijnen, en Hij verschrikte hen, zodat zij verslagen werden voor het aangezicht van Israël. En de mannen van Israël togen uit van Mizpa, en vervolgden de Filistijnen, en zij sloegen hen tot onder Beth-kar. Samuël nu nam een steen, en stelde dien tussen Mizpa en tussen Sen, en hij noemde diens naam Eben-Haëzer; en hij zeide: Tot hiertoe heeft ons de HEERE geholpen. Alzo werden de Filistijnen vernederd, en kwamen niet meer in de landpalen van Israël; want de hand des HEEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van Samuël. En de steden, welke de Filistijnen van Israël genomen hadden kwamen weder aan Israël, van Ekron tot Gath toe; ook rukte Israël derzelver landpale uit de hand der Filistijnen; en er was vrede tussen Israël en tussen de Amorieten. Samuël nu richtte Israël al de dagen zijns levens. En hij toog van jaar tot jaar, en ging rondom naar Beth-El, en Gilgal, en Mizpa; en hij richtte Israël in al die plaatsen. Doch hij keerde weder naar Rama; want daar was zijn huis, en daar richtte hij Israël; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

1 Samuël 7:5-17 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Toen zei Samuel: "Laat heel Israël naar Mizpa komen. Dan zal ik voor jullie tot de Heer bidden." In Mizpa gekomen schepten ze water uit de waterput en goten dat uit bij de Heer. Ook aten ze die dag niet. En ze zeiden: "We geven toe dat we ongehoorzaam zijn geweest aan de Heer." Daarna begon Samuel de Israëlieten bij Mizpa te leren wat er in de wet staat. De Filistijnse stadskoningen hoorden dat de Israëlieten in Mizpa bij elkaar gekomen waren. Toen trokken ze met hun legers naar Mizpa. Toen de Israëlieten dat hoorden, werden ze erg bang. Ze zeiden tegen Samuel: "Bid alstublieft voor ons tot onze Heer God. Vraag Hem om ons te redden van de Filistijnen!" Samuel offerde een jong lammetje aan de Heer als brand-offer en bad tot de Heer voor Israël. En de Heer deed wat hij Hem vroeg. Terwijl Samuel nog bezig was met het brand-offer, kwamen de Filistijnen al bij Mizpa aan. Toen liet de Heer het zó hevig onweren, dat de Filistijnen in paniek raakten. Daardoor werden ze verslagen door de Israëlieten. Ze sloegen voor hen op de vlucht. De Israëlieten achtervolgden hen en versloegen hen tot voorbij Bet-Kar. Toen zette Samuel een steen overeind tussen Mizpa en Sen. Hij noemde die steen: Eben-Haëzer [ (= 'Steen van de hulp') ]. "Want," zei hij, "tot hier heeft de Heer ons geholpen." Zo werden de Filistijnen verslagen. Ze durfden het gebied van Israël niet meer binnen te vallen. Zolang Samuel leider van Israël was, was de Heer tegen de Filistijnen. Het lukte Israël om de steden die de Filistijnen van hen hadden veroverd, weer terug te veroveren. Dat was het hele gebied van Ekron en Gat, met de dorpen die bij die steden hoorden. Ook tussen Israël en de Amorieten was er vrede. Zijn leven lang leidde Samuel Israël. Elk jaar reisde hij langs Bet-El, Gilgal en Mizpa. Dan gaf hij in die plaatsen leiding aan Israël. Daarna ging hij altijd weer terug naar Rama. Want daar woonde hij en daar leidde hij Israël. Hij bouwde in Rama een altaar voor de Heer.

1 Samuël 7:5-17 Herziene Statenvertaling (HSV)

Verder zei Samuel: Roep heel Israël in Mizpa bijeen, dan zal ik voor u tot de HEERE bidden. Zij kwamen in Mizpa bijeen, schepten water en goten het uit voor het aangezicht van de HEERE. Zij vastten op die dag en zeiden daar: Wij hebben tegen de HEERE gezondigd. Zo gaf Samuel leiding aan de Israëlieten in Mizpa. Toen de Filistijnen hoorden dat de Israëlieten in Mizpa bijeengekomen waren, trokken de stadsvorsten van de Filistijnen tegen Israël op. Toen de Israëlieten dat hoorden, werden zij bevreesd voor de Filistijnen. En de Israëlieten zeiden tegen Samuel: Laat toch niet na voor ons te roepen tot de HEERE, onze God, opdat Hij ons zal verlossen uit de hand van de Filistijnen. Toen nam Samuel een melklammetje en offerde het in zijn geheel als brandoffer voor de HEERE. Samuel riep tot de HEERE voor Israël en de HEERE verhoorde hem. En het gebeurde, toen Samuel dat brandoffer bracht, dat de Filistijnen de strijd aanbonden met Israël. Maar de HEERE deed op die dag een machtige donder rollen over de Filistijnen. Hij bracht hen in verwarring, zodat zij door Israël verslagen werden. En de mannen van Israël trokken uit Mizpa, achtervolgden de Filistijnen en versloegen hen tot onder Beth-Kar. Toen nam Samuel een steen en plaatste die tussen Mizpa en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer en zei: Tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen. Zo werden de Filistijnen vernederd, en zij kwamen niet meer in het gebied van Israël, want al de dagen van Samuel was de hand van de HEERE tegen de Filistijnen. De steden die de Filistijnen van Israël afgenomen hadden, kwamen weer in bezit van Israël, van Ekron tot Gath; ook ontrukte Israël het bijbehorende gebied aan de macht van de Filistijnen. Ook was er vrede tussen Israël en de Amorieten. Samuel gaf leiding aan Israël al de dagen van zijn leven. Hij ging van jaar tot jaar het land rond, langs Bethel, Gilgal en Mizpa, en hij gaf leiding aan Israël in al die plaatsen. Daarna keerde hij terug naar Rama, want daar was zijn huis en daar gaf hij leiding aan Israël, en hij bouwde daar een altaar voor de HEERE.

1 Samuël 7:5-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Toen zeide Samuël: Roept geheel Israël bijeen te Mispa; dan zal ik voor u tot de HERE bidden. Te Mispa bijeengekomen, putten zij water en goten het uit voor het aangezicht des HEREN. Ook vastten zij op die dag en zeiden daar: Wij hebben tegen de HERE gezondigd. En Samuël richtte de Israëlieten te Mispa. Toen de Filistijnen hoorden, dat de Israëlieten zich verzameld hadden te Mispa, trokken de stadsvorsten der Filistijnen tegen Israël op. De Israëlieten hoorden dit, en zij werden bevreesd voor de Filistijnen. En de Israëlieten zeiden tot Samuël: Laat niet na voor ons tot de HERE, onze God, te roepen, opdat Hij ons verlosse uit de macht der Filistijnen. Toen nam Samuël een melklam en offerde het in zijn geheel de HERE tot een brandoffer. En toen Samuël voor Israël tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem. Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed te dien dage machtig de donder rollen over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden. De mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de Filistijnen en versloegen hen tot beneden Bet-Kar. En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer, en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen. Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. De hand des HEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van Samuël, en de steden die de Filistijnen aan Israël ontnomen hadden, kwamen opnieuw aan Israël, van Ekron af tot Gat toe; en Israël ontrukte het daarbij behorende gebied aan de macht der Filistijnen. Ook was er vrede tussen Israël en de Amorieten. Samuël nu was richter over Israël, zolang hij leefde. Hij maakte van jaar tot jaar een rondreis langs Betel, Gilgal en Mispa, en richtte Israël op al deze plaatsen; daarna keerde hij naar Rama terug, want daar was zijn huis en daar richtte hij Israël; en hij bouwde daar de HERE een altaar.

1 Samuël 7:5-17 Het Boek (HTB)

Toen zei Samuël: ‘Laten alle Israëlieten naar Mispa komen, dan zal ik daar voor u tot de HERE bidden.’ De Israëlieten kwamen in Mispa bij elkaar. Ze putten water uit de bron en goten dat voor de HERE uit en ze vastten de hele dag als teken van berouw over hun zonden. Ze erkenden: ‘Wij hebben tegen de HERE gezondigd.’ Zo gaf Samuël in Mispa leiding aan Israël. Toen de Filistijnse leiders hoorden dat Israël massaal bij Mispa was bijeengekomen, mobiliseerden zij hun leger en trokken er op af. Het nieuws dat de Filistijnen in aantocht waren, zorgde voor grote angst onder de Israëlieten. ‘Smeek God of Hij ons wil redden uit de macht van de Filistijnen!’ drongen zij bij Samuël aan. Samuël verbrandde een jong lam in zijn geheel als brandoffer aan de HERE en smeekte Hem Israël te helpen. En de HERE verhoorde zijn gebed. Juist toen Samuël het jonge lam als brandoffer bracht, verschenen de Filistijnen. Maar de HERE sprak met een machtige stem van donderslagen vanuit de hemel, zodat zij volledig in verwarring raakten. Daarop zetten de Israëlieten de achtervolging in, jaagden hen op van Mispa tot aan Bet-Kar en doodden ieder die zij tegenkwamen. Samuël plaatste toen een steen tussen Mispa en Sen en noemde die Eben-Haëzer (Steen van Hulp), ‘Want,’ zei hij, ‘tot hiertoe heeft de HERE ons geholpen!’ Zo werden de Filistijnen vernederd en zij vielen Israël niet meer lastig, want de HERE hield de Filistijnen gedurende de rest van Samuëls leven in bedwang. De Israëlitische steden tussen Ekron en Gath waren veroverd door de Filistijnen, maar werden weer bevrijd door het Israëlitische leger. En ook met de Amorieten was er in die tijd vrede. Samuël bleef voor de rest van zijn leven Israëls leider. Elk jaar maakte hij een rondreis door het land en sprak recht in Betel, Gilgal en Mispa. Vanuit de wijde omtrek kwamen daar de mensen die onderling meningsverschillen hadden. Na die rondreis ging hij dan weer terug naar zijn woonplaats Rama. Van daaruit bestuurde hij Israël en hij bouwde daar een altaar voor de HERE.