1 Samuël 30:1-6
1 Samuël 30:1-6 Het Boek (HTB)
Drie dagen later kwamen David en zijn mannen terug bij hun stad Ziklag en merkten tot hun ontzetting dat de Amalekieten in hun afwezigheid de stad hadden overvallen en platgebrand. Bovendien hadden zij de vrouwen, jong en oud, gevangen weggevoerd zonder iemand van hen te doden, en hun tocht vervolgd. Toen David en zijn mannen over de rokende puinhopen uitkeken en beseften wat met hun familieleden was gebeurd, huilden zij tot zij geen tranen meer hadden. Ook Davids twee vrouwen, Ahinoam en Abigaïl, waren ontvoerd. David werd door zijn mannen in het nauw gedreven, want door het verdriet om hun kinderen dreigden zij hem te gaan stenigen. David bleef echter op God vertrouwen.
1 Samuël 30:1-6 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Het geschiedde nu, als David en zijn mannen den derden dag te Ziklag kwamen, dat de Amalekieten in het zuiden en te Ziklag ingevallen waren, en Ziklag geslagen, en dezelve met vuur verbrand hadden; En dat zij de vrouwen, die daarin waren, gevankelijk weggevoerd hadden; doch zij hadden niemand doodgeslagen, van den kleinste tot den grootste, maar hadden ze weggevoerd en waren huns weegs gegaan. En David en zijn mannen kwamen aan de stad, en ziet, zij was met vuur verbrand; en hun vrouwen, en hun zonen en hun dochteren waren gevankelijk weggevoerd. Toen hief David en het volk, dat bij hem was, hun stem op, en weenden, tot dat er geen kracht meer in hen was om te wenen. Davids beide vrouwen waren ook gevankelijk weggevoerd, Ahinoam, de Jizreëlietische, en Abigaïl, de huisvrouw van Nabal, den Karmeliet. En David werd zeer bang, want het volk sprak van hem te stenigen; want de zielen van het ganse volk waren verbitterd, een iegelijk over zijn zonen en over zijn dochteren; doch David sterkte zich in den HEERE, zijn God.
1 Samuël 30:1-6 Herziene Statenvertaling (HSV)
Het gebeurde echter toen David en zijn mannen op de derde dag in Ziklag aankwamen, dat de Amalekieten een inval gedaan hadden in het Zuiderland en in Ziklag. Zij hadden Ziklag verslagen en met vuur verbrand, en de vrouwen die er waren, van de kleinste tot de grootste, als gevangenen weggevoerd. Zij hadden niemand gedood, maar hadden hen weggevoerd en waren huns weegs gegaan. David en zijn mannen kwamen bij de stad, en zie, die was met vuur verbrand; en hun vrouwen, hun zonen en hun dochters waren als gevangenen meegevoerd. Toen begonnen David en het volk dat bij hem was, luid te huilen, totdat er geen kracht meer in hen was om te huilen. Davids beide vrouwen waren ook als gevangenen meegevoerd: Ahinoam, uit Jizreël, en Abigaïl, de vrouw van Nabal, uit Karmel. David werd zeer benauwd, want het volk sprak erover hem te stenigen. De zielen van het hele volk waren namelijk verbitterd, ieder over zijn zonen en over zijn dochters. David echter sterkte zich in de HEERE, zijn God.
1 Samuël 30:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen David met zijn mannen op de derde dag in Siklag kwam, hadden de Amalekieten een inval gedaan in het Zuiderland en Siklag overvallen; Siklag hadden zij veroverd en met vuur verbrand. En de vrouwen die daar waren, jong en oud, hadden zij gevangengenomen, zonder iemand te doden; zij dreven ze weg en gingen huns weegs. David kwam met zijn mannen bij de stad en zie, zij was met vuur verbrand, en hun vrouwen, zonen en dochters waren gevangengenomen. Toen verhieven David en het volk dat bij hem was, hun stem en weenden, tot zij niet meer wenen konden. Ook de beide vrouwen van David waren gevangengenomen: Achinoam, de Jizreëlitische, en Abigaïl, de vrouw van de Karmeliet Nabal. En David geraakte zeer in het nauw, omdat het volk ervan sprak hem te stenigen, want het gehele volk was bitter gestemd, ieder om zijn zonen en dochters. Maar David sterkte zich in de HERE, zijn God.
1 Samuël 30:1-6 BasisBijbel (BB)
Drie dagen later kwam David met zijn mannen in Ziklag aan. Ze ontdekten dat de Amalekieten het Zuiderland hadden aangevallen. Ze hadden Ziklag veroverd en in brand gestoken. Alle vrouwen, jong en oud, hadden ze gevangen genomen. Ze hadden niemand gedood. Daarna waren ze weer vertrokken. David kwam met zijn mannen bij de stad en zag dat die in brand gestoken was. Al hun vrouwen, zonen en dochters waren gevangen meegenomen. David en de mannen die bij hem waren, huilden tot ze geen tranen meer over hadden. Ook de twee vrouwen van David waren gevangen genomen: Ahinoam uit Jizreël, en Abigaïl, de weduwe van Nabal uit Karmel. De mannen waren woedend op David en wilden hem met stenen doodgooien. Ze vonden dat het zijn schuld was dat ze hun zonen en dochters kwijt waren. David werd erg bang, maar hij vertrouwde op zijn Heer God.