1 Samuël 14:25-30
1 Samuël 14:25-30 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En het ganse volk kwam in een woud; en daar was honig op het veld. Toen het volk in het woud kwam, ziet, zo was er een honigvloed; maar niemand raakte met zijn hand aan zijn mond, want het volk vreesde de bezwering. Maar Jonathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had, en hij reikte het einde van den staf uit, die in zijn hand was, en hij doopte denzelven in een honigraat; als hij nu zijn hand tot zijn mond wendde, zo werden zijn ogen verlicht. Toen antwoordde een man uit het volk, en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man, die heden brood eet! Daarom bezwijkt het volk. Toen zeide Jonathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb; Hoe veel meer, indien het volk heden had mogen vrijelijk eten van den buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft! Maar nu is die slag niet groot geweest over de Filistijnen.
1 Samuël 14:25-30 Herziene Statenvertaling (HSV)
En heel het volk kwam in een bos; daar was honing op een veld. Toen het volk in het bos kwam, zie, daar vloeide honing; maar niemand bracht zijn hand naar zijn mond, want het volk was bevreesd voor de eed. Maar Jonathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had. Hij stak de punt van de stok die in zijn hand was, uit en doopte hem in een honingraat. Daarop bracht hij zijn hand naar zijn mond en stonden zijn ogen weer helder. Toen nam een man uit het volk het woord en zei: Uw vader heeft het volk uitdrukkelijk bezworen: Vervloekt is de man die vandaag voedsel tot zich neemt! Daarom is het volk uitgeput. Toen zei Jonathan: Mijn vader heeft het land in het ongeluk gestort. Kijk toch eens hoe helder mijn ogen staan, omdat ik een beetje van deze honing gebruikt heb. Hoeveel te meer, als het volk vandaag maar vrijuit had mogen eten van de buit van zijn vijanden, die het gevonden heeft. Maar nu is de slag onder de Filistijnen niet groot geweest.
1 Samuël 14:25-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En het gehele volk kwam bij een bos en er was honig op het veld. Toen het volk bij het bos kwam, zie, daar vloeide honig, maar niemand bracht de hand aan de mond, want het volk vreesde de eed. Jonatan echter had niet gehoord, dat zijn vader het volk had doen zweren. Hij strekte de stok die hij in de hand had, uit en doopte de punt in de honigraat; daarop bracht hij de hand aan de mond en zijn ogen stonden weer helder. En iemand uit het volk nam het woord en zeide: Uw vader heeft het volk uitdrukkelijk doen zweren: vervloekt is de man, die heden spijs eet; daarom is het volk uitgeput. Toen zeide Jonatan: Mijn vader heeft het land in het ongeluk gestort; ziet eens, hoe helder mijn ogen staan, nu ik een weinig van deze honig geproefd heb. Hoeveel te meer, wanneer het volk heden vrij had kunnen eten van de buit zijner vijanden, die het behaald heeft! Maar nu is de slachting onder de Filistijnen niet groot.
1 Samuël 14:24-30 Het Boek (HTB)
Op een gegeven moment konden de Israëlieten bijna niet meer, want Saul had een vervloeking uitgesproken: ‘Wee degene die vóór de avond al iets eet. Eerst wil ik een totale overwinning behalen.’ Daarom at niemand die dag, ook al vonden zij honingraten in het veld vlakbij de bossen waar zij zich ophielden. Iedereen was bang voor Sauls vervloeking. Maar Jonathan wist niets van zijn vaders bevel. Hij stak een stok in een honingraat en nadat hij van de honing had gegeten, voelde hij zich een stuk beter. Iemand vertelde hem echter: ‘Uw vader heeft een vloek uitgesproken over ieder die vandaag zou eten en daardoor zijn alle mannen moe en zwak geworden.’ ‘Hoe kan hij zoiets zeggen!’ riep Jonathan uit. ‘Zoʼn bevel brengt ons land alleen maar schade toe. Kijk eens hoe ík ben opgeknapt na het eten van dat kleine beetje honing. Als de mensen hadden mogen eten van het voedsel bij de buit, zou onze overwinning op de Filistijnen nog veel groter zijn geweest.’
1 Samuël 14:25-30 BasisBijbel (BB)
Tijdens de achtervolging kwamen ze in een bos. Daar zagen ze honing. Maar niemand durfde er iets van te eten, uit angst voor de vervloeking. Maar Jonatan had niet gehoord wat zijn vader had gezegd. Hij doopte de punt van een stok in de honing en at ervan. Meteen keek hij weer helder uit zijn ogen. Eén van de mannen zei tegen hem: "Uw vader heeft tegen ons gezegd: 'Vervloekt is iedereen die vandaag iets eet.' Daarom zijn we nu zo uitgeput." Toen zei Jonatan: "Mijn vader heeft het land in het ongeluk gestort met die vervloeking. Kijk eens hoe helder ik weer uit mijn ogen kijk nu ik een beetje honing heb gegeten. Het zou veel beter zijn geweest als jullie vandaag vrij hadden kunnen eten van de buit die jullie veroverd hebben! Maar nu zijn er niet veel Filistijnen gedood."