1 Samuël 1:1-18

1 Samuël 1:1-18 Herziene Statenvertaling (HSV)

Er was een man uit Ramathaïm-Zofim, uit het bergland van Efraïm, en zijn naam was Elkana, een zoon van Jeroham, de zoon van Elihu, de zoon van Tochu, de zoon van Zuf, een Efrathiet. En hij had twee vrouwen. De naam van de ene was Hanna en de naam van de andere Peninna. Nu had Peninna kinderen, maar Hanna had geen kinderen. Deze man ging van jaar tot jaar zijn stad uit om zich in Silo voor de HEERE van de legermachten neer te buigen en offers te brengen. Daar waren de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, priesters van de HEERE. Wanneer de dag kwam dat Elkana een offer bracht, gaf hij delen van het vlees aan Peninna, zijn vrouw, en aan al haar zonen en haar dochters. Maar aan Hanna gaf hij een speciaal deel, want hij had Hanna lief; maar de HEERE had haar baarmoeder toegesloten. Haar tegenpartij treiterde haar telkens weer om haar kwaad te maken, omdat de HEERE haar baarmoeder toegesloten had. En zo ging het jaar op jaar. Zo dikwijls als zij naar het huis van de HEERE ging, treiterde zij haar zo; dan huilde zij en at niet. Elkana, haar man, zei dan tegen haar: Hanna, waarom huil je, waarom eet je niet, en waarom is je hart verdrietig? Ben ik je niet meer waard dan tien zonen? Toen stond Hanna op, nadat men in Silo gegeten en gedronken had. Nu zat Eli, de priester, op een stoel bij een deurpost van de tempel van de HEERE. Bitter van gemoed bad zij tot de HEERE en zij huilde erg. Zij legde een gelofte af; zij zei: HEERE van de legermachten, wanneer U werkelijk de ellende van Uw dienares aanziet, aan mij denkt en Uw dienares niet vergeet, maar aan Uw dienares een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik die voor al de dagen van zijn leven aan de HEERE geven, en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen. En het gebeurde, toen zij lang bleef bidden voor het aangezicht van de HEERE, dat Eli op haar mond lette. Want Hanna sprak in haar hart; alleen haar lippen bewogen, maar haar stem werd niet gehoord. Daarom hield Eli haar voor dronken. En Eli zei tegen haar: Hoelang zult u zich nog dronken gedragen? Ontdoe u van uw wijn. Maar Hanna antwoordde en zei: Nee, mijn heer, ik ben een diepbedroefde vrouw; ik heb geen wijn of sterkedrank gedronken, maar ik heb mijn ziel uitgestort voor het aangezicht van de HEERE. Houd uw dienares toch niet voor een verdorven vrouw, want vanwege de veelheid van mijn gedachten en mijn verdriet heb ik tot nu toe gesproken. Toen antwoordde Eli en zei: Ga in vrede, en de God van Israël zal u geven wat u van Hem gebeden hebt. Zij zei: Laat uw dienares genade vinden in uw ogen. Vervolgens ging de vrouw haars weegs. Zij at weer en haar gezicht stond bij haar niet meer als voorheen.

1 Samuël 1:1-18 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Daar was een man van Ramathaïm-Zofim, van het gebergte van Efraïm, wiens naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet. En hij had twee vrouwen; de naam van de ene was Hanna, en de naam van de andere was Peninna. Peninna nu had kinderen, maar Hanna had geen kinderen. Deze man nu ging opwaarts uit zijn stad van jaar tot jaar om te aanbidden, en om te offeren den HEERE der heirscharen te Silo; en aldaar waren priesters des HEEREN, Hofni, en Pinehas, de twee zonen van Eli. En het geschiedde op dien dag, als Elkana offerde, zo gaf hij aan Peninna, zijn huisvrouw, en aan al haar zonen en haar dochteren, delen. Maar aan Hanna gaf hij een aanzienlijk deel, want hij had Hanna lief; doch de HEERE had haar baarmoeder toegesloten. En haar tegenpartijdige tergde haar ook met terging, om haar te vergrimmen, omdat de HEERE haar baarmoeder toegesloten had. En alzo deed hij jaar op jaar; van dat zij opging tot het huis des HEEREN, zo tergde zij haar alzo; daarom weende zij en at niet. Toen zeide Elkana, haar man: Hanna, waarom weent gij, en waarom eet gij niet, en waarom is uw hart kwalijk gesteld? Ben ik u niet beter dan tien zonen? Toen stond Hanna op, nadat hij gegeten, en nadat hij gedronken had te Silo. En Eli, de priester, zat op een stoel bij een post van den tempel des HEEREN. Zij dan van ziel bitterlijk bedroefd zijnde, zo bad zij tot den HEERE, en zij weende zeer. En zij beloofde een gelofte, en zeide: HEERE der heirscharen, zo Gij eenmaal de ellende Uwer dienstmaagd aanziet, en mijner gedenkt, en Uw dienstmaagd niet vergeet, maar geeft aan Uw dienstmaagd een mannelijk zaad, zo zal ik dat den HEERE geven al de dagen zijns levens, en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen. Het geschiedde nu, als zij evenzeer bleef biddende voor het aangezicht des HEEREN, zo gaf Eli acht op haar mond. Want Hanna sprak in haar hart; alleenlijk roerden zich haar lippen, maar haar stem werd niet gehoord; daarom hield Eli haar voor dronken. En Eli zeide tot haar: Hoe lang zult gij u dronken aanstellen? Doe uw wijn van u. Doch Hanna antwoordde en zeide: Neen, mijn heer! ik ben een vrouw, bezwaard van geest; ik heb noch wijn, noch sterken drank gedronken; maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des HEEREN. Acht toch uw dienstmaagd niet voor een dochter Belials; want ik heb tot nu toe gesproken uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet. Toen antwoordde Eli en zeide: Ga heen in vrede, en de God Israëls zal uw bede geven, die gij van Hem gebeden hebt. En zij zeide: Laat uw dienstmaagd genade vinden in uw ogen! Alzo ging die vrouw haars weegs; en zij at, en haar aangezicht was haar zodanig niet meer.

1 Samuël 1:1-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Er was een zeker man uit Ramataïm-Sofim, uit het gebergte van Efraïm, die Elkana heette, de zoon van Jerocham, de zoon van Elihu, de zoon van Tochu, de zoon van Suf, een Efratiet. Deze had twee vrouwen: de ene heette Hanna en de andere Peninna; Peninna had kinderen, maar Hanna had geen kinderen. Hij nu ging van jaar tot jaar uit zijn stad om de HERE der heerscharen te Silo te aanbidden en Hem offers te brengen. Daar waren priesters des HEREN de beide zonen van Eli, Chofni en Pinechas. Wanneer de dag aanbrak, dat Elkana offerde, gaf hij aan zijn vrouw Peninna en aan al haar zonen en dochters ieder een deel, maar aan Hanna gaf hij een dubbel deel, want hij had Hanna lief, hoewel de HERE haar moederschoot toegesloten had. Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen, omdat de HERE haar moederschoot toegesloten had. Jaar op jaar, zo dikwijls zij opging naar het huis des HEREN, handelde hij zo en tergde zij haar; dan weende zij en at niet. En haar man Elkana zeide tot haar: Hanna, waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd? Ben ik u niet meer waard dan tien zonen? Eens, nadat men te Silo gegeten en gedronken had, stond Hanna op – de priester Eli zat op een stoel bij de deurpost van de tempel des HEREN – en bitter bedroefd bad zij tot de HERE en weende zeer. Toen deed zij een gelofte en zeide: HERE der heerscharen, indien Gij werkelijk naar de ellende uwer dienstmaagd omziet en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik die voor zijn gehele leven de HERE geven en geen scheermes zal op zijn hoofd komen. Toen zij lang bleef bidden voor het aangezicht des HEREN, lette Eli op haar mond; en omdat Hanna bij zichzelf sprak en slechts haar lippen zich bewogen, maar haar stem niet te horen was, dacht Eli, dat zij dronken was. En Eli zeide tot haar: Hoelang zult gij u als een beschonkene gedragen? Zorg, dat gij uw roes kwijtraakt. Doch Hanna antwoordde: Neen, mijn heer, ik ben een diepbedroefde vrouw; wijn noch bedwelmende drank heb ik gedronken, maar ik heb mijn hart uitgestort voor het aangezicht des HEREN. Houd uw dienstmaagd niet voor een nietswaardige; want door grote zorg en smart gekweld heb ik zo lang gesproken. En Eli antwoordde: Ga heen in vrede, en de God van Israël zal u geven, wat gij van Hem gebeden hebt. Daarop zeide zij: Uw dienstmaagd moge uw gunst verwerven. Toen ging de vrouw haars weegs, zij at weer en haar gelaat toonde geen droefheid meer.

1 Samuël 1:1-18 Het Boek (HTB)

In Rama, in de streek Suf, in het gebergte van Efraïm, woonde Elkana. Hij was de zoon van Jeroham, zijn grootvader heette Elihu en zijn overgrootvader Tochu. Tochu stamde af van Suf en behoorde tot de stam Efraïm. Elkana had twee vrouwen, Hanna en Peninna. Peninna had kinderen, maar Hanna was tot nog toe kinderloos gebleven. Elk jaar reisde Elkana met zijn gezin naar de tabernakel in Silo om de HERE te aanbidden en offers te brengen. De dienstdoende priesters daar waren Hofni en Pinechas, de zonen van Eli. Op de dag dat hij zijn offer bracht, gaf Elkana daarvan enkele delen aan Peninna en haar kinderen. Maar Hanna gaf hij tweemaal zoveel, omdat hij erg veel van haar hield, ondanks haar kinderloosheid. Peninna maakte Hanna het leven nog moeilijker door haar voortdurend te pesten met haar onvruchtbaarheid. Zo ging het elk jaar wanneer Elkana op reis ging. Telkens lachte Peninna haar uit en plaagde haar onderweg. Dat maakte Hanna dan zo overstuur dat zij begon te huilen en geen hap door haar keel kon krijgen. ‘Wat is er toch, Hanna?’ vroeg Elkana dan. ‘Waarom eet je niets en heb je zoʼn verdriet? Ben ik je dan niet meer waard dan tien zonen?’ Nadat zij hadden gegeten, stond Hanna op en ging naar de tabernakel. De priester Eli zat op een bankje bij de ingang. Hanna was vertwijfeld en huilde bittere tranen, terwijl zij tot de HERE bad. In haar gebed deed zij een belofte: ‘Och HERE, luister toch naar mijn ellende, beantwoord mijn gebed en geef mij een zoon. Als U dat doet, dan beloof ik U dat ik hem aan U zal teruggeven. Hij zal voor zijn hele leven aan U toebehoren: daarom zal zijn haar nooit worden afgeknipt.’ Eli zag haar mond bewegen tijdens haar stil gebed. Maar omdat hij geen geluid hoorde, dacht hij dat zij dronken was. ‘Hoe haalt u het in uw hoofd hier dronken binnen te komen!’ zei hij. ‘Ga eerst uw roes uitslapen.’ ‘U vergist u, meneer!’ antwoordde Hanna onthutst. ‘Ik ben alleen vreselijk verdrietig en heb mijn hart bij de HERE uitgestort. Ik had Hem vanwege mijn verdriet zoveel te vertellen! U moet echt niet denken dat ik dronken ben!’ ‘In dat geval,’ meende Eli, ‘kunt u gerust zijn! De God van Israël zal uw gebed verhoren.’ ‘Denk alstublieft nog eens aan mij!’ riep Hanna en ging weg. Vanaf dat moment begon zij weer te eten en zag zij er niet meer zo verdrietig uit.

1 Samuël 1:1-18 BasisBijbel (BB)

In Ramataïm-Zofim, in de bergen van de stam van Efraïm, woonde een man die Elkana heette. Hij was de zoon van Jerocham, die een zoon was van Elihu, die een zoon was van Tochu, die een zoon was van Zuf, uit Efrat. Elkana had twee vrouwen: Hanna en Peninna. Peninna had kinderen, maar Hanna niet. Elk jaar reisde Elkana naar Silo om daar de Heer van de hemelse legers te aanbidden en Hem offers brengen. Hofni en Pinehas, de zonen van Eli, waren daar priester. Als Elkana zijn offer had gebracht, gaf hij aan zijn vrouw Peninna en aan al haar zonen en dochters ieder een deel van de maaltijd die werd klaargemaakt van het offer. Maar aan Hanna gaf hij altijd twee keer zo veel. Want hij hield het meest van Hanna, ook al had de Heer haar geen kinderen gegeven. Maar zijn andere vrouw was vreselijk jaloers. Om Hanna verdrietig te maken, pestte Peninna haar ermee dat ze geen kinderen had gekregen. Elk jaar als ze naar het heiligdom van de Heer reisden, was Peninna zó gemeen tegen haar, dat Hanna van verdriet niets wilde eten. Dan zei haar man Elkana tegen haar: "Hanna, waarom huil je en wil je niet eten? Waarom ben je zo verdrietig? Ben ik je niet méér waard dan tien zonen?" Op een keer, nadat ze in Silo gegeten en gedronken hadden, stond Hanna op. De priester Eli zat op een stoel bij de ingang van de tent van de Heer. Vreselijk bedroefd bad zij huilend tot de Heer. Ze beloofde de Heer: "Heer van de hemelse legers, als U echt ziet hoe vreselijk verdrietig ik ben, en als U echt om mij geeft en mij niet bent vergeten, geef mij dan een zoon! Dan zal ik hem voor zijn hele leven aan U geven. Hij zal nooit zijn haar knippen." Omdat ze lang bij de Heer bleef bidden, ging Eli op haar letten. Doordat Hanna zachtjes in zichzelf praatte, zag hij wel haar lippen bewegen, maar hoorde hij haar niet. Daarom dacht Eli dat ze dronken was. Hij zei tegen haar: "Hoe durf je hier te komen als je dronken bent? Zorg er maar voor dat je eerst nuchter wordt!" Maar Hanna antwoordde: "Nee, mijn heer, ik ben niet dronken, maar heel erg verdrietig. Ik heb mijn hart uitgestort bij de Heer. Denk alstublieft niet dat ik een slechte vrouw ben. Maar ik heb zo lang gebeden omdat ik zo vreselijk verdrietig ben." Toen antwoordde Eli: "Ga dan in vrede naar huis. De God van Israël zal je geven wat je van Hem hebt gevraagd." Hanna bedankte hem en vertrok. Ze at weer en keek niet meer verdrietig.