1 Koningen 8:22-43

1 Koningen 8:22-43 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En Salomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente van Israël, en breidde zijn handen uit naar den hemel; En hij zeide: HEERE, God van Israël, er is geen God, gelijk Gij, boven in den hemel, noch beneden op de aarde, houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun ganse hart wandelen; Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand vervuld, gelijk het te dezen dage is. En nu HEERE, God van Israël, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die op den troon van Israël zitte; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen voor Mijn aangezicht, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht. Nu dan, o God van Israël, laat toch Uw woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David. Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb! Wend U dan nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt. Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. Hoor dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israël, die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor, en vergeef. Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en hij hem een eed des vloeks opgelegd zal hebben, om zichzelven te vervloeken; en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal; Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt Uw knechten, veroordelende den ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende den gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid. Wanneer Uw volk Israël zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken zullen; Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israël, en breng hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt. Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonde zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben; Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israël, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt. Als er honger in het land wezen zal, als er pest wezen zal, als er brandkoren, honigdauw, sprinkhanen, kevers wezen zullen, als zijn vijand in het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige plage, of enige krankheid wezen zal; Alle gebed, alle smeking, die van enig mens, van al Uw volk Israël, geschieden zal; als zij erkennen, een ieder de plage zijns harten, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal; Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen; Opdat zij U vrezen al de dagen, die zij leven zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt. Zelfs ook aangaande den vreemde, die van Uw volk Israël niet zal zijn, maar uit verren lande om Uws Naams wil komen zal; (Want zij zullen horen van Uw groten Naam, en van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten arm) als hij komen en bidden zal in dit huis; Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk Uw volk Israël, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb.

1 Koningen 8:22-43 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen ging Salomo voor het altaar van de HEERE staan, tegenover heel de gemeente van Israël, en hij spreidde zijn handen uit naar de hemel en zei: HEERE, God van Israël, er is geen God zoals U, boven in de hemel of beneden op de aarde, Die het verbond en de goedertierenheid houdt tegenover Uw dienaren, die met heel hun hart wandelen voor Uw aangezicht, Die Zich tegenover Uw dienaar, mijn vader David, gehouden hebt aan wat U tot hem had gesproken. Want met Uw mond sprak U, en dat hebt U met Uw hand vervuld, zoals het op deze dag is. En nu HEERE, God van Israël, houd U tegenover mijn vader David, Uw dienaar, aan wat U tot hem gesproken hebt: Het zal u voor Mijn aangezicht niet aan een man ontbreken die op de troon van Israël zal zitten, tenminste, wanneer uw zonen op hun weg letten door voor Mijn aangezicht te wandelen, zoals u voor Mijn aangezicht gewandeld hebt. Nu dan, God van Israël, laat toch Uw woorden, die U tot Uw dienaar, mijn vader David, sprak, bewaarheid worden. Maar zou God werkelijk op de aarde wonen? Zie, de hemel, ja, de allerhoogste hemel, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb! Schenk dan aandacht aan het gebed van Uw dienaar en aan zijn smeekbede, HEERE, mijn God, door te luisteren naar het roepen en naar het gebed dat Uw dienaar heden voor Uw aangezicht bidt. Laten Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, waarvan U hebt gezegd: Mijn Naam zal daar zijn, om te luisteren naar het gebed dat Uw dienaar op deze plaats zal bidden. Luister dan naar de smeekbede van Uw dienaar en Uw volk Israël, die zij op deze plaats zullen bidden. En U, luister in Uw woonplaats, in de hemel, ja luister, en vergeef. Wanneer iemand tegen zijn naaste zondigt en deze hem een eed oplegt, zodat hij een vervloeking over zichzelf afroept, en deze eed voor Uw altaar in dit huis komt, luistert Ú dan in de hemel, grijp in, en spreek recht over Uw dienaren, door de schuldige schuldig te verklaren en zijn weg op zijn eigen hoofd te doen neerkomen, door de rechtvaardige rechtvaardig te verklaren, en hem overeenkomstig zijn gerechtigheid te vergelden. Wanneer Uw volk Israël door de vijand wordt verslagen, omdat zij tegen U hebben gezondigd, en zij zich tot U bekeren, Uw Naam belijden en tot U in dit huis zullen bidden en smeken, luistert Ú dan in de hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israël, en breng hen terug naar het land dat U aan hun vaderen gegeven hebt. Als de hemel gesloten is en er geen regen komt, omdat zij tegen U gezondigd hebben, en zij op deze plaats bidden, Uw Naam belijden en zich van hun zonde bekeren, omdat U hen vernederde, luistert Ú dan in de hemel en vergeef de zonde van Uw dienaren en van Uw volk Israël, want U leert hun de goede weg waarop zij moeten gaan, en geef regen op Uw land, dat U aan Uw volk als erfelijk bezit hebt gegeven. Als er honger in het land is, als er pest is, als er korenbrand, meeldauw, veldsprinkhanen en zwermsprinkhanen komen, als zijn vijand hem benauwt in het land met zijn steden, als er enige plaag of enige ziekte komt, elk gebed, elke smeekbede die er zal zijn van ieder mens uit heel Uw volk Israël, als eenieder de plaag van zijn hart erkent en naar dit huis zijn handen uitstrekt, luistert Ú dan in de hemel, Uw vaste woonplaats, vergeef, en grijp in, en geef eenieder naar al zijn wegen, U, Die zijn hart kent. U alleen kent immers het hart van alle mensenkinderen, opdat zij U vrezen alle dagen dat zij leven op de grond die U onze vaderen gegeven hebt. Zelfs ook wat de vreemdeling betreft, die niet tot Uw volk Israël behoort, maar uit een ver land komt omwille van Uw Naam – want zij zullen horen van Uw grote Naam, van Uw sterke hand en van Uw uitgestrekte arm – wanneer hij komt en naar dit huis zijn gebed richt, luistert Ú dan in de hemel, Uw vaste woonplaats, en doe overeenkomstig alles wat de vreemdeling tot U roepen zal, opdat alle volken van de aarde Uw Naam kennen en U vrezen, zoals Uw volk Israël, en erkennen dat Uw Naam is uitgeroepen over dit huis dat ik gebouwd heb.

1 Koningen 8:22-43 BasisBijbel (BB)

Toen ging Salomo voor het altaar van de Heer staan, tegenover de Israëlieten die daar waren. Hij stak zijn handen op naar de hemel en zei: "Heer, God van Israël, er is boven in de hemel en beneden op de aarde geen God zoals U. Want U houdt Zich aan uw verbond en U bent goed voor uw dienaren die met hun hele hart willen leven zoals U het wil. U heeft gedaan wat U uw dienaar David heeft beloofd. Wat U heeft gezegd, heeft U vandaag werkelijkheid gemaakt. Heer, God van Israël, wilt U nu ook de andere belofte werkelijkheid maken die U aan uw dienaar David heeft gedaan. U heeft beloofd: 'Altijd zal één van jouw zonen koning van Israël zijn, als jouw zonen net zo dicht bij Mij leven als jij.' God van Israël, laat alstublieft gebeuren wat U tegen uw dienaar David heeft gezegd. Zou U soms echt op aarde kunnen wonen? Kijk, de hemel, zelfs de allerhoogste hemel is nog te klein voor U. Hoe zou U dan in deze tempel kunnen wonen die ik voor U heb gebouwd! Maar ook al bent U zó groot, wilt U tóch alstublieft luisteren naar het gebed dat ik vandaag tot U bid. Wilt U altijd, dag en nacht, op deze tempel letten, deze plaats waarvan U heeft gezegd dat U er wil wonen. Wilt U alstublieft luisteren naar het gebed dat ik op deze plaats tot U bid. Luister alstublieft naar de gebeden die ik en uw volk hier tot U zullen bidden. Luister ernaar vanuit uw woning in de hemel en geef ons vergeving! Stel dat iemand verkeerd heeft gedaan tegen iemand anders, en van die ander eist dat hij zichzelf bij uw altaar in deze tempel vervloekt. Luister dan alstublieft vanuit de hemel en grijp in. Straf de man die zoiets vreselijks van iemand anders vraagt, en spreek de rechtvaardige man vrij. Stel dat uw volk Israël wordt verslagen door een vijand, omdat het ongehoorzaam aan U is geweest. Als het volk dan weer naar U teruggaat, U weer als God erkent en tot U bidt en smeekt in deze tempel, luister dan alstublieft vanuit de hemel. Vergeef uw volk Israël en breng hen terug naar het land dat U aan hun voorouders heeft gegeven. Stel dat het lange tijd niet regent omdat ze U ongehoorzaam zijn geweest. Als ze dan op deze plaats weer tot U bidden, U als God erkennen en stoppen met de slechte dingen die ze hebben gedaan, omdat U hen heeft gestraft, luister dan alstublieft vanuit de hemel. Vergeef dat uw koningen en uw volk Israël U ongehoorzaam zijn geweest. Want U wijst hun hoe ze moeten leven. Geef dan alstublieft weer regen op het land dat U aan uw volk heeft gegeven. Stel dat er hongersnood is in het land, of de pest, of plantenziekten in het graan, of een sprinkhanenplaag, of een keverplaag, of dat vijanden uw volk onderdrukken, of dat er één of andere vreselijke besmettelijke ziekte heerst. En stel dat iemand van uw volk Israël dan namens het volk tot U bidt en smeekt omdat uw volk toegeeft dat het ontrouw aan U is geweest, en hij zijn handen in deze tempel naar U opsteekt. Luister dan alstublieft vanuit de hemel, de plaats waar U eeuwig woont. Vergeef de mensen wat ze verkeerd gedaan hebben en grijp in. Geef ieder mens wat hij verdiend heeft met wat hij heeft gedaan, want U kent ieders hart. Dan zullen ze hun hele leven diep ontzag voor U hebben in het land dat U aan onze voorouders heeft gegeven. Stel dat er vreemdelingen vanuit een ver land naar deze tempel komen omdat ze van U hebben gehoord. (Want de mensen zullen horen wie U bent. Ze zullen horen van uw grote macht en uw machtige daden. Ze zullen tot U komen bidden in deze tempel.) Luister dan alstublieft vanuit de hemel, de plaats waar U eeuwig woont. Doe wat de vreemdelingen van U bidden. Dan zullen alle volken van de aarde U leren kennen. Ze zullen net zo'n diep ontzag voor U krijgen als uw volk Israël. En ze zullen toegeven dat U woont in deze tempel die ik heb gebouwd.

1 Koningen 8:22-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Daarop ging Salomo vóór het altaar des HEREN staan ten aanschouwen van de gehele gemeente van Israël, breidde zijn handen uit naar de hemel en zeide: HERE, God van Israël, er is in de hemel boven en op de aarde beneden geen God als Gij, die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens uw knechten welke met hun gehele hart voor uw aangezicht wandelen; die jegens uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt wat Gij tot hem gesproken hadt, ja, die hetgeen Gij met uw mond hadt gesproken, met uw hand hebt volbracht, zoals heden blijkt. Nu dan, HERE, God van Israël, houd jegens uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt: nimmer zal u voor mijn aangezicht een man ontbreken, die op de troon van Israël zitten zal, indien slechts uw zonen hun weg in acht nemen en voor mijn aangezicht wandelen zoals gij voor mijn aangezicht gewandeld hebt. Nu dan, God van Israël, laat toch het woord bewaarheid worden, dat Gij tot uw knecht, mijn vader David, gesproken hebt. Zou God dan waarlijk op aarde wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb. Wend U dan tot het gebed van uw knecht en tot zijn smeking, HERE, mijn God, en hoor naar het geroep en het gebed dat uw knecht heden voor uw aangezicht bidt, zodat uw ogen nacht en dag geopend zijn over dit huis, de plaats waarvan Gij gezegd hebt: mijn naam zal aldaar zijn – zodat Gij hoort naar het gebed dat uw knecht te dezer plaatse opzenden zal. Hoor dan naar de smeking van uw knecht en van uw volk Israël, die zij te dezer plaatse opzenden zullen. Ja, Gij zult het horen in de plaats uwer woning, in de hemel; en wanneer Gij het hoort, zult Gij vergiffenis schenken. Indien iemand tegen zijn naaste gezondigd heeft, en deze een eed van hem vergt, waardoor hij een vloek over zich inroept, en hij die eed komt afleggen vóór uw altaar in dit huis, hoor Gij dan in de hemel, en grijp in, en richt uw knechten door de goddeloze schuldig te verklaren en zijn handelwijze op zijn eigen hoofd te doen neerkomen, en door de rechtvaardige vrij te spreken, en hem te doen naar zijn gerechtigheid. Wanneer uw volk Israël verslagen wordt door de vijand, omdat zij tegen U gezondigd hebben, en zij zich tot U bekeren, uw naam belijden, en tot U bidden en smeken in dit huis, hoor Gij dan in de hemel, vergeef de zonde van uw volk Israël, en breng hen terug naar het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt. Wanneer de hemel gesloten blijft, zodat er geen regen komt, daar zij tegen U gezondigd hebben, en zij te dezer plaatse bidden, uw naam belijden, en zich van hun zonde bekeren, omdat Gij hen vernederd hebt, hoor Gij dan in de hemel, vergeef de zonde van uw knechten en van uw volk Israël – want Gij wijst hun de goede weg waarop zij moeten wandelen – en geef regen op het land, dat Gij uw volk ten erfdeel geschonken hebt. Wanneer er hongersnood in het land is, wanneer er pest is, brandkoren, honigdauw, sprinkhanen, kaalvreters; wanneer de vijand het volk in de steden van zijn land benauwt, welke plaag en welke ziekte ook; welk gebed, welke smeking ook, die enig mens van uw gehele volk Israël doen zal, omdat ieder van hen de plaag van zijn eigen hart kent, zodat hij zijn handen in dit huis uitbreidt, – hoor Gij dan in de hemel, de vaste plaats uwer woning, en vergeef, grijp in, en vergeld ieder naar al zijn wegen, daar Gij zijn hart kent – want Gij alleen kent het hart van alle mensenkinderen –, opdat zij U vrezen al de dagen die zij leven in het land dat Gij onze vaderen gegeven hebt. Ook wanneer een vreemdeling die niet tot uw volk Israël behoort, ter wille van uw naam uit verren lande komt, – want men zal horen van uw grote naam, uw sterke hand en uw uitgestrekte arm –, en hij komt bidden in dit huis, hoor Gij dan in de hemel, de vaste plaats uwer woning, en doe naar alles wat de vreemdeling tot U roept, opdat alle volken der aarde uw naam leren kennen, zodat zij U vrezen zoals uw volk Israël, en weten, dat uw naam uitgeroepen is over dit huis dat ik gebouwd heb.

1 Koningen 8:22-43 Het Boek (HTB)

Terwijl de mensen toekeken, ging Salomo voor het altaar van de HERE staan, spreidde zijn handen uit naar de hemel en zei: ‘O HERE, God van Israël, er is geen God zoals U in de hemel of op aarde, want U bent liefdevol en trouw en U houdt uw beloften aan uw volk als het uw wil doet. Vandaag bent U de belofte aan mijn vader David nagekomen, die uw dienaar was. Wat uw mond heeft gesproken, heeft uw hand in vervulling laten gaan. Dat hebben wij vandaag kunnen zien. En, HERE, God van Israël, vervul nu ook uw verdere beloften aan David: dat van zijn nakomelingen altijd één op de troon van Israël zal zitten, zolang zij uw wegen volgen en hun best doen uw wil te doen. Ja, God van Israël, vervul ook deze belofte die U mijn vader David hebt gedaan. Is het echt wel mogelijk dat U op aarde zou willen wonen? Zelfs de hoogste hemelen kunnen U niet bevatten, laat staan deze tempel die ik heb gebouwd. Hoor nu mijn gebed en luister naar mijn smeken, HERE, mijn God. Beantwoord mijn roepen en luister naar het gebed van uw dienaar. Waak alstublieft dag en nacht over deze tempel, deze plaats waarin U, zoals U hebt beloofd, zult wonen om naar mij te luisteren wanneer ik tot U bid. Luister naar elke smeekbede van het volk Israël wanneer de mensen naar deze plaats komen om te bidden. Ja, luister vanuit de hemel, waar U woont en als U het hoort, vergeeft U dan alstublieft. Als een man wordt beschuldigd van een misdaad en hier, staande voor uw altaar, zweert dat hij het niet heeft gedaan, luister dan vanuit de hemel naar hem en doe wat juist is: geef de schuldige zijn verdiende loon en beloon de oprechte naar zijn verdienste. En als uw onderdanen zondigen en hun vijanden verslaan hen, luister dan vanuit de hemel naar hen en vergeef hen als zij zich willen bekeren en opnieuw belijden dat U hun God bent. Breng hen dan terug naar dit land dat U hun voorouders hebt gegeven. Als de hemelen zijn gesloten en er geen regen valt wegens hun zonde, luister dan vanuit de hemel en vergeef hen als zij op deze plaats bidden en uw naam aanroepen. Help hen dan om—nadat U hen hebt gestraft—de goede wegen te bewandelen en stuur regen naar het land dat U uw volk hebt gegeven. Als in het land hongersnood heerst of het wordt getroffen door plantenziekten of schadelijke insecten, zoals sprinkhanen of kevers, of als Israëls vijanden haar steden belegeren of als de mensen lijden onder een epidemie of een plaag—of wat voor problemen ook maar— luister dan als zij hun zonde beseffen en bij deze tempel bidden, luister vanuit de hemel, vergeef en antwoord hen die een eerlijke bekentenis hebben afgelegd. U kent immers ieders hart. Op die manier zullen zij leren ontzag voor U te hebben, terwijl zij wonen in dit land dat U hun voorouders gaf. En als buitenlanders uw naam horen noemen en uit verre landen komen om U te aanbidden (want zij zullen horen vertellen over uw grote naam en machtige wonderen) en bij deze tempel te bidden, luister dan naar hen vanuit de hemel en geef antwoord op hun gebeden. Alle volken van de aarde zullen uw naam kennen en ontzag voor U hebben, net als uw volk Israël, en de hele wereld zal weten dat U in deze tempel in ons midden bent.