1 Koningen 21:1-29

1 Koningen 21:1-29 Herziene Statenvertaling (HSV)

Hierna gebeurde het volgende: Naboth uit Jizreël had een wijngaard die in Jizreël lag, naast het paleis van Achab, de koning van Samaria. En Achab sprak tot Naboth: Geef mij uw wijngaard, dan kan die mij tot moestuin dienen. Hij ligt immers vlak naast mijn huis. Dan geef ik u in plaats daarvan een wijngaard die beter is dan deze, of, als het goed is in uw ogen, geef ik u de waarde ervan in geld. Maar Naboth zei tegen Achab: Laat de HEERE daarvan bij mij geen sprake doen zijn, dat ik u het erfelijk bezit van mijn vaderen zou geven! Toen kwam Achab thuis, somber gestemd en woedend vanwege het woord dat Naboth uit Jizreël tot hem had gesproken; dat deze had gezegd: Ik geef u het erfelijk bezit van mijn vaderen niet. Hij ging op zijn bed liggen, wendde zijn gezicht af en nam geen voedsel tot zich. Toen kwam Izebel, zijn vrouw, bij hem. Zij sprak tot hem: Wat is er, dat uw geest somber gestemd is en dat u geen voedsel tot u neemt? Hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth uit Jizreël heb gesproken en tegen hem heb gezegd: Geef mij uw wijngaard voor geld. Of, als u dat liever hebt, zal ik u er een wijngaard voor in de plaats geven. Hij heeft echter gezegd: Ik geef u mijn wijngaard niet. Toen zei Izebel, zijn vrouw, tegen hem: Moet ú nu het koningschap over Israël uitoefenen? Sta op, neem voedsel tot u, laat uw hart vrolijk zijn, dan zal ík u de wijngaard van Naboth uit Jizreël, geven. Vervolgens schreef zij brieven in de naam van Achab, verzegelde die met zijn zegel, en zij stuurde de brieven naar de oudsten en naar de edelen die bij Naboth in diens stad woonden. In die brieven schreef zij: Roep een vasten uit en laat Naboth aan het hoofd van het volk zitten. En laat twee mannen tegenover hem zitten, verdorven lieden, die tegen hem getuigen: U hebt God en de koning vaarwel gezegd. Breng hem dan naar buiten en stenig hem, zodat hij sterft. En de mannen van zijn stad, die oudsten en die edelen die in zijn stad woonden, deden zoals Izebel hun opgedragen had, zoals geschreven was in de brieven die zij hun gestuurd had. Zij riepen een vasten uit, en zij lieten Naboth aan het hoofd van het volk zitten. Toen kwamen er twee mannen, verdorven lieden, tegenover hem zitten, en die verdorven lieden getuigden tegen hem, tegen Naboth, ten overstaan van het volk: Naboth heeft God en de koning vaarwel gezegd. Daarop brachten zij hem buiten de stad en stenigden hem met stenen, zodat hij stierf. Daarna stuurden zij Izebel een bode om te zeggen: Naboth is gestenigd en is dood. Het gebeurde nu, toen Izebel hoorde dat Naboth gestenigd en dood was, dat Izebel tegen Achab zei: Sta op, neem de wijngaard van Naboth uit Jizreël in bezit, die hij weigerde u voor geld te geven. Naboth leeft namelijk niet meer, maar is dood. En het gebeurde, toen Achab hoorde dat Naboth dood was, dat Achab opstond om naar de wijngaard van Naboth uit Jizreël af te dalen om die in bezit te nemen. Maar het woord van de HEERE kwam tot Elia, de Tisbiet: Sta op, daal af, Achab, de koning van Israël, tegemoet, die in Samaria woont. Zie, hij is in de wijngaard van Naboth, waarheen hij afgedaald is om die in bezit te nemen. En u moet tegen hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Hebt u een moord gepleegd en ook iemands land in bezit genomen? Verder moet u tot hem spreken: Zo zegt de HEERE, op de plaats waar de honden het bloed van Naboth opgelikt hebben, zullen de honden uw bloed oplikken, ja, het uwe! En Achab zei tegen Elia: Hebt u mij gevonden, mijn vijand? Hij zei: Ik heb u gevonden, omdat u uzelf verkocht hebt om te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE. Zie, Ik breng onheil over u. Ik zal uw nakomelingen wegvagen, en Ik zal van Achab alle mannen uitroeien, zowel de gebondene als de vrije in Israël. Ik zal uw huis maken als het huis van Jerobeam, de zoon van Nebat, en als het huis van Baësa, de zoon van Ahia, vanwege uw tergen, waarmee u Mij tot toorn hebt verwekt en Israël hebt doen zondigen. En verder sprak de HEERE over Izebel: De honden zullen Izebel opeten bij de vestingwal van Jizreël. Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de honden opeten, en wie in het veld sterft, die zullen de vogels in de lucht opeten. Er is nooit iemand zoals Achab geweest, die zichzelf verkocht om te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE, omdat Izebel, zijn vrouw, hem daartoe aanspoorde. Hij handelde zeer gruwelijk door achter de stinkgoden aan te gaan, overeenkomstig alles wat de Amorieten hadden gedaan, die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten verdreven had. Het gebeurde nu, toen Achab deze woorden hoorde, dat hij zijn kleren scheurde, een rouwgewaad om zijn lichaam deed en vastte. In dat rouwgewaad ging hij ook slapen en liep hij langzaam rond. Toen kwam het woord van de HEERE tot Elia, de Tisbiet: Hebt u gezien dat Achab zich heeft vernederd voor Mijn aangezicht? Omdat hij zich heeft vernederd voor Mijn aangezicht, zal Ik dat onheil nog niet in zijn dagen brengen. In de dagen van zijn zoon zal Ik dat onheil over zijn huis brengen.

1 Koningen 21:1-29 Het Boek (HTB)

Naboth, een man uit Jizreël, bezat een wijngaard aan de buitenkant van de stad, vlakbij Achabs buitenpaleis. Op een dag vroeg de koning hem of hij de wijngaard niet wilde verkopen. ‘Ik zou er graag een moestuin van willen maken,’ legde de koning uit, ‘omdat hij zo dicht naast het paleis ligt.’ Hij bood aan met contant geld te betalen of, als Naboth dat liever had, hem een beter stuk grond in ruil te geven. Maar Naboth antwoordde: ‘De HERE verhoede dat ik dit stuk grond dat ik van mijn vader geërfd heb, verkoop. Het is al tijdenlang in het bezit van mijn familie.’ Achab ging kwaad en teleurgesteld terug naar zijn paleis. Hij weigerde iets te eten en ging op bed liggen met zijn gezicht naar de muur. ‘Wat is er toch aan de hand?’ vroeg zijn vrouw Izébel hem. ‘Waarom eet je niet? Hoe kom je zo nukkig en boos?’ ‘Ik heb Naboth gevraagd of hij mij zijn wijngaard wil verkopen of wil ruilen voor een ander stuk grond, maar hij weigert,’ vertelde Achab. ‘Ben jij nu de koning van Israël of hoe zit dat?’ wilde Izébel van hem weten. ‘Sta op, eet wat en maak je geen zorgen meer. Ik zal zorgen dat je Naboths wijngaard krijgt.’ Zij schreef enkele brieven namens Achab, sloot ze met zijn zegel en stuurde ze naar de stadsbestuurders van Jizreël, waar Naboth woonde. In de brief beval zij: ‘Roep de burgers bijeen om te vasten en te bidden. Haal Naboth naar voren en zorg dat twee nietsnutten tegen hem getuigen en hem beschuldigen van het vervloeken van God en de koning. Breng hem daarna buiten de stad en stenig hem, zodat hij sterft.’ De stadsbestuurders en de aanzienlijkste mannen in Naboths woonplaats deden wat Izébel in haar brieven van hen had gevraagd. Zij belegden een samenkomst en sleurden Naboth voor de rechtbank. Twee gewetenloze mannen beschuldigden hem ervan God en de koning te hebben vervloekt. Daarop werd hij buiten de stad gebracht en met stenen doodgegooid. De stadsbestuurders stuurden Izébel daarna de boodschap dat Naboth dood was. Toen Izébel het nieuws had vernomen, zei zij tegen Achab: ‘Herinner jij je die wijngaard nog die Naboth niet wilde verkopen? Wel, je kunt hem op dit moment krijgen. Naboth is dood.’ Achab ging naar de wijngaard om die in bezit te nemen. Maar de HERE zei tegen Elia: ‘Ga naar Samaria en zoek koning Achab op. Hij is te vinden bij de wijngaard van Naboth, want die wil hij in bezit nemen. Geef hem de volgende boodschap van Mij door: “Is het vermoorden van Naboth nog niet erg genoeg? Moet u hem ook nog beroven? Omdat u dit hebt gedaan, zullen de honden uw bloed oplikken, net zoals zij Naboths bloed hebben opgelikt.” ’ ‘Dus mijn vijand heeft mij gevonden,’ riep Achab Elia toe. ‘Ja,’ antwoordde Elia, ‘ik ben hier gekomen om Gods vloek over u uit te spreken, omdat u alleen nog maar doet wat kwaad is in de ogen van de HERE. De HERE gaat een ramp over u brengen en zal u uitroeien, geen van uw mannelijke nakomelingen, van hoog tot laag, zal het overleven. Hij gaat uw familie vernietigen, net zoals dat gebeurde met de families van koning Jerobeam en koning Baësa. U hebt zijn toorn opgewekt en heel Israël aangevoerd bij het zondigen. De HERE heeft ook gezegd dat de honden van Jizreël uw vrouw Izébel zullen verscheuren bij de stadsmuur. De leden van uw familie die in de stad sterven, zullen door honden worden opgegeten en de gieren zullen zich storten op hen die op het land sterven.’ Niemand anders had zich zo volledig aan de zonde overgegeven als Achab, want zijn vrouw Izébel moedigde hem voortdurend aan tot allerlei goddeloze dingen. Hij was vooral schuldig omdat hij, net als de Amorieten, afgoden diende. En dat volk had de HERE nu juist het land uitgejaagd om ruimte te maken voor zijn volk Israël. Toen Achab deze profetieën hoorde, scheurde hij zijn kleren, trok vodden aan, vastte, sliep in dezelfde vodden en liep rond als een toonbeeld van vernedering. Elia kreeg daarop een andere boodschap van de HERE: ‘Ziet u hoe Achab zich voor Mij heeft vernederd? Omdat hij dat heeft gedaan, zal Ik wat Ik heb beloofd, pas na zijn dood doen. Tijdens het leven van zijn zoon zal ik deze ramp over zijn familie brengen.’

1 Koningen 21:1-29 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Het geschiedde nu na deze dingen, alzo Naboth, een Jizreëliet, een wijngaard had, die te Jizreël was, bij het paleis van Achab, den koning van Samaria. Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is; en ik zal u daarvoor geven een wijngaard, die beter is dan die; of, zo het goed in uw ogen is, zal ik u in geld deszelfs waarde geven. Maar Naboth zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven zou! Toen kwam Achab in zijn huis, gemelijk en toornig over het woord, dat Naboth, de Jizreëliet, tot hem gesproken had, en gezegd: Ik zal u de erve mijner vaderen niet geven. En hij legde zich neder op zijn bed, en keerde zijn aangezicht om, en at geen brood. Maar Izébel, zijn huisvrouw, kwam tot hem, en sprak tot hem: Wat is dit, dat uw geest dus gemelijk is, en dat gij geen brood eet? En hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth, den Jizreëliet, gesproken en hem gezegd heb: Geef mij uw wijngaard om geld, of, zo het u behaagt, zal ik u een wijngaard in zijn plaats geven; maar hij heeft gezegd: Ik zal u mijn wijngaard niet geven. Toen zeide Izébel, zijn huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israël regeren? Sta op, eet brood, en uw hart zij vrolijk; ik zal u den wijngaard van Naboth, den Jizreëliet, geven. Zij dan schreef brieven in den naam van Achab, en verzegelde ze met zijn signet; en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen, die in zijn stad waren, wonende met Naboth. En zij schreef in die brieven, zeggende: Roept een vasten uit, en zet Naboth in de hoogste plaats des volks; En zet tegenover hem twee mannen, zonen Belials, die tegen hem getuigen, zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend; en voert hem uit, en stenigt hem, dat hij sterve. En de mannen zijner stad, die oudsten en die edelen, die in zijn stad woonden, deden gelijk als Izébel tot hen gezonden had; gelijk als geschreven was in de brieven, die zij tot hen gezonden had. Zij riepen een vasten uit; en zij zetten Naboth in de hoogste plaats des volks. Toen kwamen de twee mannen, zonen Belials, en zetten zich tegenover hem; en de mannen Belials getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor het volk, zeggende: Naboth heeft God en den koning gezegend. En zij voerden hem buiten de stad, en stenigden hem met stenen, dat hij stierf. Daarna zonden zij tot Izébel, zeggende: Naboth is gestenigd en is dood. Het geschiedde nu, toen Izébel hoorde, dat Naboth gestenigd en dood was, dat Izébel tot Achab zeide: Sta op, bezit den wijngaard van Naboth, den Jizreëliet, erfelijk, dien hij u weigerde om geld te geven; want Naboth leeft niet, maar is dood. En het geschiedde, als Achab hoorde, dat Naboth dood was, dat Achab opstond, om naar den wijngaard van Naboth, den Jizreëliet, af te gaan, om dien erfelijk te bezitten. Doch het woord des HEEREN geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: Maak u op, ga henen af, Achab, den koning van Israël, tegemoet, die in Samaria is; zie hij is in den wijngaard van Naboth, waarhenen hij afgegaan is, om dien erfelijk te bezitten. En gij zult tot hem spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen? Daartoe zult gij tot hem spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: In plaats dat de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen de honden uw bloed lekken, ja het uwe! En Achab zeide tot Elia: Hebt gij mij gevonden, o, mijn vijand? En hij zeide: Ik heb u gevonden, overmits gij uzelven verkocht hebt, om te doen dat kwaad is in de ogen des HEEREN. Zie, Ik zal kwaad over u brengen, en uw nakomelingen wegdoen; en Ik zal van Achab uitroeien wat mannelijk is, mitsgaders den beslotene en verlatene in Israël. En Ik zal uw huis maken gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat, en gelijk het huis van Baësa, den zoon van Ahia; om de terging, waarmede gij Mij getergd hebt, en dat gij Israël hebt doen zondigen. Verder ook over Izébel sprak de HEERE, zeggende: De honden zullen Izébel eten, aan den voorwal van Jizreël. Die van Achab sterft in de stad, zullen de honden eten; en die in het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten. Doch er was niemand geweest gelijk Achab, die zichzelven verkocht had, om te doen dat kwaad is in de ogen des HEEREN, dewijl Izébel, zijn huisvrouw, hem ophitste. En hij deed zeer gruwelijk, wandelende achter de drekgoden; naar alles, wat de Amorieten gedaan hadden, die God voor het aangezicht van de kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. Het geschiedde nu, als Achab deze woorden hoorde, dat hij zijn klederen scheurde, en een zak om zijn vlees legde, en vastte; hij lag ook neder in den zak, en ging langzaam. En het woord des HEEREN geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert voor Mijn aangezicht? Daarom dewijl hij zich vernedert voor Mijn aangezicht, zo zal Ik dat kwaad in zijn dagen niet brengen; in de dagen zijns zoons zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen.

1 Koningen 21:1-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Hierna gebeurde het volgende. De Jizreëliet Nabot had een wijngaard, te Jizreël gelegen naast het paleis van Achab, de koning van Samaria. En Achab sprak tot Nabot: Geef mij toch uw wijngaard, opdat hij mij tot moestuin zij, want hij ligt vlak naast mijn huis; dan zal ik u een betere wijngaard daarvoor in de plaats geven, of, indien gij dit liever hebt, wil ik u het geld van de koopprijs geven. Doch Nabot zeide tot Achab: Daarvoor beware mij de HERE, dat ik de erfenis van mijn vaderen aan u zou geven. Toen kwam Achab in zijn huis, gemelijk en toornig over het woord dat de Jizreëliet Nabot tot hem had gesproken, namelijk dat hij gezegd had: Ik zal u de erfenis van mijn vaderen niet geven. En hij legde zich neer op zijn bed, keerde zijn gezicht om en wilde niets eten. Daarop kwam zijn vrouw Izebel bij hem en sprak tot hem: Waarom zijt gij zo gemelijk gestemd, dat gij niets eten wilt? Toen sprak hij tot haar: Ik heb met de Jizreëliet Nabot gesproken en tot hem gezegd: geef mij toch uw wijngaard voor geld, of, indien gij dat liever hebt, wil ik u er een wijngaard voor in de plaats geven. Maar hij zeide: ik geef u mijn wijngaard niet. Daarop zeide zijn vrouw Izebel tot hem: Gij oefent nu eens koninklijke macht uit over Israël! Sta op en eet, laat uw hart vrolijk zijn; ik zal u de wijngaard van de Jizreëliet Nabot geven. Toen schreef zij brieven in naam van Achab, verzegelde die met zijn zegel en zond de brieven aan de oudsten en de edelen, die bij Nabot in zijn stad woonden. In die brieven had zij aldus geschreven: Roept een vasten uit en zet Nabot op de eerste plaats van het volk. Zet voorts twee mannen tegenover hem, nietswaardige lieden, die aldus van hem moeten getuigen: gij hebt God en de koning vaarwel gezegd; voert hem dan naar buiten en stenigt hem, zodat hij sterft. Toen deden de mannen van zijn stad, de oudsten en de edelen, die in zijn stad woonden, zoals Izebel hun had opgedragen, zoals geschreven stond in de brieven die zij hun gezonden had. Zij riepen een vasten uit en zij zetten Nabot op de eerste plaats van het volk. Daarop kwamen de twee mannen, nietswaardige lieden, gingen tegenover hem zitten, en deze nietswaardige lieden getuigden van Nabot ten overstaan van het volk aldus: Nabot heeft God en de koning vaarwel gezegd. Toen voerden zij hem buiten de stad en wierpen stenen op hem, zodat hij stierf. Vervolgens zonden zij aan Izebel bericht: Nabot is gestenigd, hij is dood. Zodra Izebel hoorde, dat Nabot gestenigd en dood was, zeide Izebel tot Achab: Sta op, neem de wijngaard van de Jizreëliet Nabot in bezit, die hij weigerde u voor geld te geven, want Nabot is niet meer in leven, maar hij is dood. Zodra Achab hoorde, dat Nabot dood was, stond hij op om naar de wijngaard van de Jizreëliet Nabot te gaan en die in bezit te nemen. Toen kwam het woord des HEREN tot de Tisbiet Elia: Maak u gereed, ga Achab, de koning van Israël, die te Samaria woont, tegemoet; zie, hij is in de wijngaard van Nabot, waarheen hij gegaan is om die in bezit te nemen. Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: hebt gij gemoord en ook in bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: ter plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken. Toen zeide Achab tot Elia: Hebt gij mij gevonden, mijn vijand? Daarop zeide hij: Ik heb u gevonden, omdat gij u verkocht hebt om te doen wat kwaad is in de ogen des HEREN. Zie, Ik doe onheil over u komen en Ik zal u wegvegen en Ik zal van Achab allen van het mannelijk geslacht uitroeien, van hoog tot laag in Israël. Dan zal Ik uw huis gelijk maken aan dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en aan dat van Basa, de zoon van Achia, wegens de ergernis die gij hebt verwekt, waardoor gij Israël hebt doen zondigen. En ook aangaande Izebel heeft de HERE gesproken: de honden zullen Izebel verslinden aan de voorwal van Jizreël. Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de honden verslinden, en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden. Nooit is er iemand geweest, die zich zó verkocht heeft als Achab om te doen wat kwaad is in de ogen des HEREN, waartoe zijn vrouw Izebel hem heeft aangezet. Ja, hij heeft zeer gruwelijk gehandeld door de afgoden achterna te lopen, geheel zoals de Amorieten gedaan hebben, die de HERE voor het aangezicht van Israël verdreven heeft. Zodra Achab deze woorden hoorde, scheurde hij zijn klederen, deed een rouwgewaad om zijn lichaam en vastte; ja, hij legde zich in rouwgewaad te ruste en liep met lome tred. Toen kwam het woord des HEREN tot de Tisbiet Elia: Hebt gij gezien, dat Achab zich voor Mij verootmoedigd heeft? Omdat hij zich voor Mij verootmoedigd heeft, zal Ik het onheil in zijn dagen niet doen komen; in de dagen van zijn zoon zal Ik het onheil over zijn huis doen komen.

1 Koningen 21:1-29 BasisBijbel (BB)

Hierna gebeurde het volgende. Er was een man uit Jizreël die Nabot heette. Hij had een wijngaard naast het paleis van koning Achab in Samaria. Op een keer zei Achab tegen Nabot: "Wil je mij je wijngaard geven? Dan maak ik er een groententuin van. Want hij ligt vlak naast mijn paleis. Ik zal je er een betere wijngaard voor in de plaats geven. Of als je dat liever hebt, zal ik je er geld voor geven." Maar Nabot zei tegen Achab: "Nee, dat kan ik niet doen. Want die wijngaard is een deel van de grond die we altijd van vader op zoon hebben geërfd." Achab kwam boos en geïrriteerd thuis, omdat Nabot hem de wijngaard niet wilde geven. Hij ging op zijn bed liggen met zijn gezicht naar de muur, en wilde niets eten. Zijn vrouw Izebel kwam bij hem en vroeg: "Waarom ben je zo boos en wil je niets eten?" Achab antwoordde: "Ik heb Nabot uit Jizreël om zijn wijngaard gevraagd. Ik heb gezegd dat ik hem er een andere wijngaard voor wil geven, of ervoor wil betalen. Maar Nabot wil niet." Toen zei Izebel: "Ben jij nou de koning van Israël? Jij hebt toch zeker de macht? Sta op, eet en wees vrolijk. Ik zal er wel voor zorgen dat je de wijngaard van Nabot krijgt." Ze schreef brieven met Achabs naam eronder, verzegelde die met zijn zegelring en stuurde ze aan de leiders en belangrijke mannen van Nabots stad. In die brieven had ze geschreven: "Houd een godsdienstige bijeenkomst en geef Nabot een ereplaats. Zoek een paar schurken uit en zorg ervoor dat zij hem dan beschuldigen van ontrouw aan God en aan de koning. Sleep Nabot dan de stad uit en gooi hem met stenen dood." De leiders en de belangrijke mannen van Nabots stad deden wat Izebel hun in de brieven had bevolen. Ze organiseerden een godsdienstige bijeenkomst en gaven Nabot een ereplaats. Toen kwamen er twee schurken naar voren die hem begonnen te beschuldigen. Ze gingen tegenover hem staan en zeiden waar iedereen bij was: "Nabot is ontrouw geworden aan God en aan de koning." Toen sleurden ze hem de stad uit en gooiden hem met stenen dood. Daarna stuurden ze aan Izebel de boodschap: "Nabot is dood." Toen Izebel dat hoorde, zei ze tegen Achab: "Sta op en neem de wijngaard die Nabot je niet wilde verkopen. Want Nabot leeft niet meer, hij is dood." Zodra Achab hoorde dat Nabot dood was, ging hij naar de wijngaard van Nabot en nam die voor zichzelf. Toen zei de Heer tegen Elia uit Tisbe: "Ga naar koning Achab in Samaria. Hij is in de wijngaard van Nabot. Hij heeft die voor zichzelf genomen. Zeg tegen hem: 'Eerst iemand vermoorden en dan zijn land in bezit nemen? Dit zegt Heer: Op de plaats waar de honden het bloed van Nabot hebben opgelikt, zullen ze ook uw bloed oplikken.' " Toen Achab Elia zag, zei hij: "Zo, vijand, kom je me weer eens opzoeken?" Elia antwoordde: "Ik kom u opzoeken, omdat u echt helemaal niet wil leven zoals de Heer het wil. Nu zegt de Heer: 'Ik zal ervoor zorgen dat het slecht met u zal aflopen. En Ik zal alle mannen van uw familie vernietigen, van hoog tot laag. Met uw familie zal hetzelfde gebeuren als met de familie van koning Jerobeam en de familie van koning Baësa. Want u heeft Mij woedend gemaakt en u heeft ervoor gezorgd dat Israël ongehoorzaam aan Mij werd.' Over Izebel heeft de Heer gezegd: 'De honden zullen haar opeten bij de muur van Jizreël.' De mannen van uw familie die in de stad worden gedood, zullen door de honden worden opgegeten. En de mannen die op het veld worden gedood, zullen door de vogels worden opgegeten." Er is nooit meer iemand geweest die zo slecht leefde als Achab: hij deed echt alles wat de Heer slecht vindt. Zijn vrouw Izebel had hem daartoe opgestookt. Het was heel vreselijk hoe hij de afgoden diende. Hij diende hen op dezelfde manier als de Amorieten hadden gedaan die door de Heer voor de Israëlieten uit het land waren weggejaagd. Zodra Achab hoorde wat Elia zei, scheurde hij zijn kleren als teken van verdriet, deed rouwkleren aan en at niet. Hij sliep zelfs in zijn rouwkleren en liep met langzame stappen. Toen zei de Heer tegen Elia: "Heb je gezien dat Achab Mij heeft laten zien dat hij echt spijt heeft? Daarom zal Ik zijn familie niet doden zolang hij zelf nog leeft. Maar als zijn zoon koning is geworden, zal gebeuren wat Ik heb gezegd."