1 Koningen 21:1-19
1 Koningen 21:1-19 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Het geschiedde nu na deze dingen, alzo Naboth, een Jizreëliet, een wijngaard had, die te Jizreël was, bij het paleis van Achab, den koning van Samaria. Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is; en ik zal u daarvoor geven een wijngaard, die beter is dan die; of, zo het goed in uw ogen is, zal ik u in geld deszelfs waarde geven. Maar Naboth zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven zou! Toen kwam Achab in zijn huis, gemelijk en toornig over het woord, dat Naboth, de Jizreëliet, tot hem gesproken had, en gezegd: Ik zal u de erve mijner vaderen niet geven. En hij legde zich neder op zijn bed, en keerde zijn aangezicht om, en at geen brood. Maar Izébel, zijn huisvrouw, kwam tot hem, en sprak tot hem: Wat is dit, dat uw geest dus gemelijk is, en dat gij geen brood eet? En hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth, den Jizreëliet, gesproken en hem gezegd heb: Geef mij uw wijngaard om geld, of, zo het u behaagt, zal ik u een wijngaard in zijn plaats geven; maar hij heeft gezegd: Ik zal u mijn wijngaard niet geven. Toen zeide Izébel, zijn huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israël regeren? Sta op, eet brood, en uw hart zij vrolijk; ik zal u den wijngaard van Naboth, den Jizreëliet, geven. Zij dan schreef brieven in den naam van Achab, en verzegelde ze met zijn signet; en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen, die in zijn stad waren, wonende met Naboth. En zij schreef in die brieven, zeggende: Roept een vasten uit, en zet Naboth in de hoogste plaats des volks; En zet tegenover hem twee mannen, zonen Belials, die tegen hem getuigen, zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend; en voert hem uit, en stenigt hem, dat hij sterve. En de mannen zijner stad, die oudsten en die edelen, die in zijn stad woonden, deden gelijk als Izébel tot hen gezonden had; gelijk als geschreven was in de brieven, die zij tot hen gezonden had. Zij riepen een vasten uit; en zij zetten Naboth in de hoogste plaats des volks. Toen kwamen de twee mannen, zonen Belials, en zetten zich tegenover hem; en de mannen Belials getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor het volk, zeggende: Naboth heeft God en den koning gezegend. En zij voerden hem buiten de stad, en stenigden hem met stenen, dat hij stierf. Daarna zonden zij tot Izébel, zeggende: Naboth is gestenigd en is dood. Het geschiedde nu, toen Izébel hoorde, dat Naboth gestenigd en dood was, dat Izébel tot Achab zeide: Sta op, bezit den wijngaard van Naboth, den Jizreëliet, erfelijk, dien hij u weigerde om geld te geven; want Naboth leeft niet, maar is dood. En het geschiedde, als Achab hoorde, dat Naboth dood was, dat Achab opstond, om naar den wijngaard van Naboth, den Jizreëliet, af te gaan, om dien erfelijk te bezitten. Doch het woord des HEEREN geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: Maak u op, ga henen af, Achab, den koning van Israël, tegemoet, die in Samaria is; zie hij is in den wijngaard van Naboth, waarhenen hij afgegaan is, om dien erfelijk te bezitten. En gij zult tot hem spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen? Daartoe zult gij tot hem spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: In plaats dat de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen de honden uw bloed lekken, ja het uwe!
1 Koningen 21:1-19 Herziene Statenvertaling (HSV)
Hierna gebeurde het volgende: Naboth uit Jizreël had een wijngaard die in Jizreël lag, naast het paleis van Achab, de koning van Samaria. En Achab sprak tot Naboth: Geef mij uw wijngaard, dan kan die mij tot moestuin dienen. Hij ligt immers vlak naast mijn huis. Dan geef ik u in plaats daarvan een wijngaard die beter is dan deze, of, als het goed is in uw ogen, geef ik u de waarde ervan in geld. Maar Naboth zei tegen Achab: Laat de HEERE daarvan bij mij geen sprake doen zijn, dat ik u het erfelijk bezit van mijn vaderen zou geven! Toen kwam Achab thuis, somber gestemd en woedend vanwege het woord dat Naboth uit Jizreël tot hem had gesproken; dat deze had gezegd: Ik geef u het erfelijk bezit van mijn vaderen niet. Hij ging op zijn bed liggen, wendde zijn gezicht af en nam geen voedsel tot zich. Toen kwam Izebel, zijn vrouw, bij hem. Zij sprak tot hem: Wat is er, dat uw geest somber gestemd is en dat u geen voedsel tot u neemt? Hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth uit Jizreël heb gesproken en tegen hem heb gezegd: Geef mij uw wijngaard voor geld. Of, als u dat liever hebt, zal ik u er een wijngaard voor in de plaats geven. Hij heeft echter gezegd: Ik geef u mijn wijngaard niet. Toen zei Izebel, zijn vrouw, tegen hem: Moet ú nu het koningschap over Israël uitoefenen? Sta op, neem voedsel tot u, laat uw hart vrolijk zijn, dan zal ík u de wijngaard van Naboth uit Jizreël, geven. Vervolgens schreef zij brieven in de naam van Achab, verzegelde die met zijn zegel, en zij stuurde de brieven naar de oudsten en naar de edelen die bij Naboth in diens stad woonden. In die brieven schreef zij: Roep een vasten uit en laat Naboth aan het hoofd van het volk zitten. En laat twee mannen tegenover hem zitten, verdorven lieden, die tegen hem getuigen: U hebt God en de koning vaarwel gezegd. Breng hem dan naar buiten en stenig hem, zodat hij sterft. En de mannen van zijn stad, die oudsten en die edelen die in zijn stad woonden, deden zoals Izebel hun opgedragen had, zoals geschreven was in de brieven die zij hun gestuurd had. Zij riepen een vasten uit, en zij lieten Naboth aan het hoofd van het volk zitten. Toen kwamen er twee mannen, verdorven lieden, tegenover hem zitten, en die verdorven lieden getuigden tegen hem, tegen Naboth, ten overstaan van het volk: Naboth heeft God en de koning vaarwel gezegd. Daarop brachten zij hem buiten de stad en stenigden hem met stenen, zodat hij stierf. Daarna stuurden zij Izebel een bode om te zeggen: Naboth is gestenigd en is dood. Het gebeurde nu, toen Izebel hoorde dat Naboth gestenigd en dood was, dat Izebel tegen Achab zei: Sta op, neem de wijngaard van Naboth uit Jizreël in bezit, die hij weigerde u voor geld te geven. Naboth leeft namelijk niet meer, maar is dood. En het gebeurde, toen Achab hoorde dat Naboth dood was, dat Achab opstond om naar de wijngaard van Naboth uit Jizreël af te dalen om die in bezit te nemen. Maar het woord van de HEERE kwam tot Elia, de Tisbiet: Sta op, daal af, Achab, de koning van Israël, tegemoet, die in Samaria woont. Zie, hij is in de wijngaard van Naboth, waarheen hij afgedaald is om die in bezit te nemen. En u moet tegen hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Hebt u een moord gepleegd en ook iemands land in bezit genomen? Verder moet u tot hem spreken: Zo zegt de HEERE, op de plaats waar de honden het bloed van Naboth opgelikt hebben, zullen de honden uw bloed oplikken, ja, het uwe!
1 Koningen 21:1-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Hierna gebeurde het volgende. De Jizreëliet Nabot had een wijngaard, te Jizreël gelegen naast het paleis van Achab, de koning van Samaria. En Achab sprak tot Nabot: Geef mij toch uw wijngaard, opdat hij mij tot moestuin zij, want hij ligt vlak naast mijn huis; dan zal ik u een betere wijngaard daarvoor in de plaats geven, of, indien gij dit liever hebt, wil ik u het geld van de koopprijs geven. Doch Nabot zeide tot Achab: Daarvoor beware mij de HERE, dat ik de erfenis van mijn vaderen aan u zou geven. Toen kwam Achab in zijn huis, gemelijk en toornig over het woord dat de Jizreëliet Nabot tot hem had gesproken, namelijk dat hij gezegd had: Ik zal u de erfenis van mijn vaderen niet geven. En hij legde zich neer op zijn bed, keerde zijn gezicht om en wilde niets eten. Daarop kwam zijn vrouw Izebel bij hem en sprak tot hem: Waarom zijt gij zo gemelijk gestemd, dat gij niets eten wilt? Toen sprak hij tot haar: Ik heb met de Jizreëliet Nabot gesproken en tot hem gezegd: geef mij toch uw wijngaard voor geld, of, indien gij dat liever hebt, wil ik u er een wijngaard voor in de plaats geven. Maar hij zeide: ik geef u mijn wijngaard niet. Daarop zeide zijn vrouw Izebel tot hem: Gij oefent nu eens koninklijke macht uit over Israël! Sta op en eet, laat uw hart vrolijk zijn; ik zal u de wijngaard van de Jizreëliet Nabot geven. Toen schreef zij brieven in naam van Achab, verzegelde die met zijn zegel en zond de brieven aan de oudsten en de edelen, die bij Nabot in zijn stad woonden. In die brieven had zij aldus geschreven: Roept een vasten uit en zet Nabot op de eerste plaats van het volk. Zet voorts twee mannen tegenover hem, nietswaardige lieden, die aldus van hem moeten getuigen: gij hebt God en de koning vaarwel gezegd; voert hem dan naar buiten en stenigt hem, zodat hij sterft. Toen deden de mannen van zijn stad, de oudsten en de edelen, die in zijn stad woonden, zoals Izebel hun had opgedragen, zoals geschreven stond in de brieven die zij hun gezonden had. Zij riepen een vasten uit en zij zetten Nabot op de eerste plaats van het volk. Daarop kwamen de twee mannen, nietswaardige lieden, gingen tegenover hem zitten, en deze nietswaardige lieden getuigden van Nabot ten overstaan van het volk aldus: Nabot heeft God en de koning vaarwel gezegd. Toen voerden zij hem buiten de stad en wierpen stenen op hem, zodat hij stierf. Vervolgens zonden zij aan Izebel bericht: Nabot is gestenigd, hij is dood. Zodra Izebel hoorde, dat Nabot gestenigd en dood was, zeide Izebel tot Achab: Sta op, neem de wijngaard van de Jizreëliet Nabot in bezit, die hij weigerde u voor geld te geven, want Nabot is niet meer in leven, maar hij is dood. Zodra Achab hoorde, dat Nabot dood was, stond hij op om naar de wijngaard van de Jizreëliet Nabot te gaan en die in bezit te nemen. Toen kwam het woord des HEREN tot de Tisbiet Elia: Maak u gereed, ga Achab, de koning van Israël, die te Samaria woont, tegemoet; zie, hij is in de wijngaard van Nabot, waarheen hij gegaan is om die in bezit te nemen. Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: hebt gij gemoord en ook in bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: ter plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken.
1 Koningen 21:1-19 Het Boek (HTB)
Naboth, een man uit Jizreël, bezat een wijngaard aan de buitenkant van de stad, vlakbij Achabs buitenpaleis. Op een dag vroeg de koning hem of hij de wijngaard niet wilde verkopen. ‘Ik zou er graag een moestuin van willen maken,’ legde de koning uit, ‘omdat hij zo dicht naast het paleis ligt.’ Hij bood aan met contant geld te betalen of, als Naboth dat liever had, hem een beter stuk grond in ruil te geven. Maar Naboth antwoordde: ‘De HERE verhoede dat ik dit stuk grond dat ik van mijn vader geërfd heb, verkoop. Het is al tijdenlang in het bezit van mijn familie.’ Achab ging kwaad en teleurgesteld terug naar zijn paleis. Hij weigerde iets te eten en ging op bed liggen met zijn gezicht naar de muur. ‘Wat is er toch aan de hand?’ vroeg zijn vrouw Izébel hem. ‘Waarom eet je niet? Hoe kom je zo nukkig en boos?’ ‘Ik heb Naboth gevraagd of hij mij zijn wijngaard wil verkopen of wil ruilen voor een ander stuk grond, maar hij weigert,’ vertelde Achab. ‘Ben jij nu de koning van Israël of hoe zit dat?’ wilde Izébel van hem weten. ‘Sta op, eet wat en maak je geen zorgen meer. Ik zal zorgen dat je Naboths wijngaard krijgt.’ Zij schreef enkele brieven namens Achab, sloot ze met zijn zegel en stuurde ze naar de stadsbestuurders van Jizreël, waar Naboth woonde. In de brief beval zij: ‘Roep de burgers bijeen om te vasten en te bidden. Haal Naboth naar voren en zorg dat twee nietsnutten tegen hem getuigen en hem beschuldigen van het vervloeken van God en de koning. Breng hem daarna buiten de stad en stenig hem, zodat hij sterft.’ De stadsbestuurders en de aanzienlijkste mannen in Naboths woonplaats deden wat Izébel in haar brieven van hen had gevraagd. Zij belegden een samenkomst en sleurden Naboth voor de rechtbank. Twee gewetenloze mannen beschuldigden hem ervan God en de koning te hebben vervloekt. Daarop werd hij buiten de stad gebracht en met stenen doodgegooid. De stadsbestuurders stuurden Izébel daarna de boodschap dat Naboth dood was. Toen Izébel het nieuws had vernomen, zei zij tegen Achab: ‘Herinner jij je die wijngaard nog die Naboth niet wilde verkopen? Wel, je kunt hem op dit moment krijgen. Naboth is dood.’ Achab ging naar de wijngaard om die in bezit te nemen. Maar de HERE zei tegen Elia: ‘Ga naar Samaria en zoek koning Achab op. Hij is te vinden bij de wijngaard van Naboth, want die wil hij in bezit nemen. Geef hem de volgende boodschap van Mij door: “Is het vermoorden van Naboth nog niet erg genoeg? Moet u hem ook nog beroven? Omdat u dit hebt gedaan, zullen de honden uw bloed oplikken, net zoals zij Naboths bloed hebben opgelikt.” ’
1 Koningen 21:1-19 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Hierna gebeurde het volgende. Er was een man uit Jizreël die Nabot heette. Hij had een wijngaard naast het paleis van koning Achab in Samaria. Op een keer zei Achab tegen Nabot: "Wil je mij je wijngaard geven? Dan maak ik er een groententuin van. Want hij ligt vlak naast mijn paleis. Ik zal je er een betere wijngaard voor in de plaats geven. Of als je dat liever hebt, zal ik je er geld voor geven." Maar Nabot zei tegen Achab: "Nee, dat kan ik niet doen. Want die wijngaard is een deel van de grond die we altijd van vader op zoon hebben geërfd." Achab kwam boos en geïrriteerd thuis, omdat Nabot hem de wijngaard niet wilde geven. Hij ging op zijn bed liggen met zijn gezicht naar de muur, en wilde niets eten. Zijn vrouw Izebel kwam bij hem en vroeg: "Waarom ben je zo boos en wil je niets eten?" Achab antwoordde: "Ik heb Nabot uit Jizreël om zijn wijngaard gevraagd. Ik heb gezegd dat ik hem er een andere wijngaard voor wil geven, of ervoor wil betalen. Maar Nabot wil niet." Toen zei Izebel: "Ben jij nou de koning van Israël? Jij hebt toch zeker de macht? Sta op, eet en wees vrolijk. Ik zal er wel voor zorgen dat je de wijngaard van Nabot krijgt." Ze schreef brieven met Achabs naam eronder, verzegelde die met zijn zegelring en stuurde ze aan de leiders en belangrijke mannen van Nabots stad. In die brieven had ze geschreven: "Houd een godsdienstige bijeenkomst en geef Nabot een ereplaats. Zoek een paar schurken uit en zorg ervoor dat zij hem dan beschuldigen van ontrouw aan God en aan de koning. Sleep Nabot dan de stad uit en gooi hem met stenen dood." De leiders en de belangrijke mannen van Nabots stad deden wat Izebel hun in de brieven had bevolen. Ze organiseerden een godsdienstige bijeenkomst en gaven Nabot een ereplaats. Toen kwamen er twee schurken naar voren die hem begonnen te beschuldigen. Ze gingen tegenover hem staan en zeiden waar iedereen bij was: "Nabot is ontrouw geworden aan God en aan de koning." Toen sleurden ze hem de stad uit en gooiden hem met stenen dood. Daarna stuurden ze aan Izebel de boodschap: "Nabot is dood." Toen Izebel dat hoorde, zei ze tegen Achab: "Sta op en neem de wijngaard die Nabot je niet wilde verkopen. Want Nabot leeft niet meer, hij is dood." Zodra Achab hoorde dat Nabot dood was, ging hij naar de wijngaard van Nabot en nam die voor zichzelf. Toen zei de Heer tegen Elia uit Tisbe: "Ga naar koning Achab in Samaria. Hij is in de wijngaard van Nabot. Hij heeft die voor zichzelf genomen. Zeg tegen hem: 'Eerst iemand vermoorden en dan zijn land in bezit nemen? Dit zegt Heer: Op de plaats waar de honden het bloed van Nabot hebben opgelikt, zullen ze ook uw bloed oplikken.' "