Zij kwamen bij Gethsemané, een tuin op de helling van de Olijfberg. ‘Ga hier zitten,’ zei Jezus tegen zijn leerlingen. ‘Ik ga iets verderop bidden.’ Hij nam alleen Petrus, Jakobus en Johannes mee. Jezus begon bang te worden en kreeg het heel erg moeilijk. ‘Het wordt Mij teveel,’ zei Hij. ‘Ik sterf bijna van verdriet. Blijf hier waken.’ Hij liep een stukje verder en liet Zich vallen. Hij vroeg God of het mogelijk was dat Hij al die verschrikkelijke dingen die voor Hem lagen, niet hoefde door te maken. ‘Abba! Vader!’ zei Hij. ‘Voor U is alles mogelijk. Neemt U die beker bij Mij vandaan. En toch, niet wat Ik wil, maar wat U wilt moet gebeuren.’ Hij ging terug naar de drie leerlingen en zag dat zij in slaap waren gevallen. ‘Simon,’ zei Hij tegen Petrus, ‘slaap je? Is het zo moeilijk om een uur te waken? Blijf toch wakker en bid dat jullie niet in verleiding komen. De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ Hij ging weer weg en bad nog eens, met dezelfde woorden. Maar de leerlingen konden hun ogen niet openhouden en vielen weer in slaap. Zij wisten niet wat zij moesten zeggen, toen Hij bij hen terugkwam. Toen Hij voor de derde keer bij hen terugkwam, zei Hij: ‘Liggen jullie nog rustig te slapen? Het is zover, Ik, de Mensenzoon, zal in de handen van zondige mensen vallen. Sta op, wij gaan. Kijk, daar is mijn verrader al.’
Op dat moment kwam Judas eraan, samen met een bende mannen die door de Hoge Raad waren gestuurd. Zij hadden zwaarden en knuppels bij zich. Judas had met hen afgesproken dat hij Jezus, volgens het gebruik, met een kus zou begroeten. Daaraan konden zij zien wie zij gevangen moesten nemen. ‘Laat Hem niet ontsnappen,’ had hij gezegd. Hij liep direct op Jezus toe. ‘Dag, Meester,’ zei hij en hij kuste Hem. De andere mannen wisten wie ze moesten hebben en namen Jezus gevangen. Maar een van de omstanders trok een zwaard, haalde uit en sloeg de knecht van de hogepriester een oor af. Jezus zei: ‘U doet net of u een misdadiger komt arresteren! Waar zijn anders die zwaarden en knuppels voor nodig? Had u Mij niet kunnen arresteren toen Ik in de tempel was? Daar was Ik toch elke dag? Maar het moet zo gaan als de profeten hebben gezegd. Daarom gebeurt dit allemaal.’ Alle leerlingen lieten Hem in de steek en vluchtten weg. Een jongeman volgde Jezus. Hij had niets anders aan dan een linnen kleed. De mannen grepen hem, maar hij rukte zich los, liet het kleed achter en vluchtte naakt weg.
Jezus werd naar het paleis van de hogepriester gebracht, waar de Hoge Raad was bijeengekomen. Petrus was Hem op een afstand gevolgd, tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Daar zat hij zich tussen het personeel te warmen bij een groot vuur. De leidende priesters en de andere leden van de Hoge Raad probeerden Jezus te veroordelen voor iets waarop de doodstraf stond. Maar dat lukte niet. Er waren wel veel getuigen die Hem vals beschuldigden, maar zij spraken elkaar tegen. Enkele valse getuigen beweerden dat zij Hem hadden horen zeggen: ‘Deze tempel is door mensen gemaakt. Ik zal hem afbreken en na drie dagen een andere bouwen, zonder dat er een mens aan te pas komt.’ Maar ook deze verhalen klopten niet. De hogepriester stond op, trad naar voren en vroeg aan Jezus: ‘Waarom geeft U geen antwoord op de beschuldigingen van deze mannen?’ Maar Jezus zweeg en gaf geen antwoord. De hogepriester vroeg: ‘Bent U de Christus? De Zoon van God?’ ‘Ja,’ zei Jezus. ‘Dat ben Ik. En U zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van God en u zult Hem ook zien terugkomen op de wolken aan de hemel.’ De hogepriester scheurde van kwaadheid zijn kleren kapot. ‘Nu hebben wij geen getuigen meer nodig!’ riep hij. ‘Hebt u gehoord hoe Hij God beledigde? Wat doen wij met Hem?’ Alle aanwezigen vonden dat Hij de doodstraf verdiende. Sommigen begonnen Hem te bespuwen. Ze deden Hem een blinddoek voor en sloegen Hem in zijn gezicht. ‘Vertel eens, profeet,’ spotten zij, ‘wie heeft U geslagen?’ Hij werd ook geslagen door de knechten die Hem bewaakten.
Petrus zat nog steeds op de binnenplaats. Een dienstmeisje van de hogepriester zag hem bij het vuur zitten. ‘Hé!’ zei zij en keek hem eens goed aan. ‘U was toch ook bij die man uit Nazareth, bij die Jezus?’ Maar Petrus schudde zijn hoofd en zei: ‘Welnee, ik weet niet over wie u het hebt!’ Hij liep weg naar de poort. Op dat moment kraaide een haan. Het meisje zag hem gaan. Ze liep hem achterna en zei tegen de mensen die in de poort stonden: ‘Die man hoort bij Jezus.’ Petrus zei weer dat het niet waar was. Even later begonnen de mensen in de poort er zelf over. ‘U bent wél een leerling van Jezus,’ zeiden zij tegen Petrus. ‘Het is duidelijk te horen dat u uit Galilea komt.’ Hij begon te vloeken en bezwoer dat hij Jezus niet kende. ‘Ik ken die man niet,’ zei hij. Hij had dit nog maar net gezegd of de haan kraaide voor de tweede keer. Toen schoot hem te binnen wat Jezus had gezegd: ‘Voor de haan twee keer heeft gekraaid, zul je drie keer hebben gezegd dat je Mij niet kent.’ Toen hij zich realiseerde wat hij had gedaan, barstte hij in tranen uit.