Mattheüs 9:1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8
Mattheüs 9:1 HTB
Jezus stapte weer in een boot en stak over naar Kafarnaüm, waar Hij woonde.
Mattheüs 9:2 HTB
Daar brachten enkele mannen een verlamde op een draagbed bij Hem. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde: ‘Geef de moed niet op, uw zonden zijn vergeven.’
Mattheüs 9:3 HTB
‘Moet je nu eens horen! Die man doet of Hij God Zelf is!’ zeiden enkele bijbelgeleerden bij zichzelf.
Mattheüs 9:4 HTB
Jezus wist wel wat er in hen omging en zei: ‘Waarom bent u kwaad op Mij?
Mattheüs 9:5 HTB
Wat is makkelijker om te zeggen: “Uw zonden zijn vergeven,” of: “Sta op en loop”?
Mattheüs 9:6 HTB
Ik zal u laten zien dat Ik, de Mensenzoon, de mensen hier op aarde inderdaad hun zonden mag vergeven.’ Hij keerde zich om en zei tegen de verlamde man: ‘Sta op, pak uw bed en ga naar huis.’
Mattheüs 9:8 HTB
Er ging een huivering van ontzag door de omstanders die dit vlak voor hun ogen zagen gebeuren. Zij prezen God dat Hij deze macht aan mensen had gegeven.