Mattheüs 26:20-50

Mattheüs 26:20-50 HTB

Terwijl Hij die avond met de groep van twaalf zat te eten, zei Hij: ‘Een van jullie zal Mij verraden.’ Dat sneed hen diep door de ziel. En een voor een vroegen zij: ‘Ik ben het toch niet?’ Jezus antwoordde: ‘Aan wie Ik het eerst het eten heb aangereikt, die is het. Ik, de Mensenzoon, moet wel sterven zoals door de profeten is gezegd. Maar wat ziet het er slecht uit voor degene die de Mensenzoon verraadt. Het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ Ook Judas vroeg: ‘Meester, ben ik het?’ En Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het zelf.’ Tijdens het eten nam Jezus een brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het aan zijn leerlingen. ‘Neem dit,’ zei Hij, ‘en eet het op, want dit is mijn lichaam.’ Daarna nam Hij een beker wijn, dankte God ervoor en gaf die aan hen. ‘Drink er allemaal uit,’ zei Hij. ‘Dit is mijn bloed, waarmee het nieuwe verbond wordt bezegeld. Het zal vloeien om vergeving van de zonden te bewerken. Let op mijn woorden: Ik zal geen wijn meer drinken tot de dag dat Ik met jullie nieuwe wijn zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.’ Na de maaltijd zongen zij een lied tot eer van God en gingen vervolgens naar de Olijfberg. Onderweg zei Jezus tegen hen: ‘Vannacht zullen jullie Mij allemaal in de steek laten. Want in de Boeken staat: “Ik zal de herder doden en de schapen zullen uiteengejaagd worden.” Maar nadat Ik weer levend ben geworden, zal Ik naar Galilea gaan en jullie daar ontmoeten.’ Petrus protesteerde: ‘Al laat iedereen U in de steek, ik niet!’ ‘Petrus,’ antwoordde Jezus. ‘De waarheid is dat jij voordat er vannacht een haan kraait, drie keer zult beweren dat je Mij niet kent.’ ‘Ik zou liever sterven!’ hield Petrus vol. Dat zeiden ook de andere leerlingen. Diezelfde avond ging Jezus met hen naar Gethsémané, een tuin op de Olijfberg. ‘Blijf hier zitten,’ zei Hij tegen hen. ‘Ik ga wat verderop om te bidden.’ Hij nam alleen Petrus, Jakobus en Johannes mee. Hij begon angstig en onrustig te worden en zei: ‘Mijn hart breekt van verdriet. Blijf hier met Mij waken.’ Hij ging een paar stappen verderop en knielde met zijn gezicht op de grond en bad: ‘Vader! Als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan. Maar niet wat Ik wil moet gebeuren, maar wat U wilt.’ Hij ging terug naar zijn drie leerlingen en zag dat zij in slaap waren gevallen. ‘Petrus,’ zei Hij. ‘Konden jullie niet een uur met Mij wakker blijven? Blijf toch wakker en bid dat jullie niet in verleiding komen. De geest is gewillig, maar het lichaam is zwak.’ Opnieuw zonderde Hij Zich af en bad: ‘Vader! Als deze beker niet kan voorbijgaan, zonder dat Ik hem leegdrink, laat dan uw wil uitgevoerd worden.’ Toen Hij weer bij hen terugkwam, zag Hij dat ze door slaap waren overmand. Hij liet hen slapen. Voor de derde keer ging Hij weg en bad hetzelfde gebed. Hierna kwam Hij weer bij zijn leerlingen en zei: ‘Liggen jullie nog rustig te slapen? Het is zover, Ik, de Mensenzoon, zal in de handen van zondige mensen vallen. Sta op, laten we gaan. Kijk, daar is mijn verrader al.’ Op het moment dat Jezus dit zei, kwam Judas naar Hem toe. Hij had een hele troep mannen bij zich die door de Hoge Raad waren gestuurd, gewapend met zwaarden en knuppels. Judas, die Hem zou uitleveren, had tegen de mannen gezegd: ‘De man die ik een kus zal geven, moeten jullie gevangen nemen.’ Judas liep recht op Jezus toe en zei: ‘Dag, Meester.’ En hij kuste Hem. Jezus zei: ‘Vriend, doe waarvoor je gekomen bent.’ De mannen kwamen dichterbij en grepen Jezus vast.