Richteren 6:1-16

Richteren 6:1-16 HTB

Maar de Israëlieten begonnen opnieuw andere goden te aanbidden en daarom leverde de HERE hen uit aan hun vijanden. Deze keer waren dat de Midjanieten, onder wie zij zeven jaar lang zwaar te lijden hadden. Uit angst voor de Midjanieten hadden de Israëlieten schuilplaatsen in de bergen ingericht, in holen en bergvestingen. Wanneer ze hadden gezaaid, vielen groepen plunderaars uit Midjan, Amalek en van de stammen uit het oosten hen aan. Zij sloegen in hun gebied hun tenten op, verwoestten de oogst en plunderden het hele gebied tot bij Gaza leeg. De vijand liet niets eetbaars achter en roofde ook alle schapen, runderen en ezels. Deze vijandelijke horden vielen het land binnen met hun kudden en tenten en leken wel een zwerm sprinkhanen: een ontelbare massa mensen en kamelen. Ze beroofden en verwoestten het land helemaal, zodat de Israëlieten tot grote armoede werden gebracht. Toen, eindelijk, riepen de Israëlieten God om hulp. Maar het antwoord dat de HERE hun via een profeet gaf, luidde: ‘Ik, de HERE, de God van Israël, heb u uit de slavernij in Egypte bevrijd. Ik heb u verlost van de Egyptenaren en alle andere wrede onderdrukkers en uw vijanden voor u verdreven en hun land aan u gegeven. Ik heb u gezegd: “Ik ben de HERE, uw God, vereer de goden van de Amorieten, die rondom u wonen, niet.” Maar u hebt niet naar Mij geluisterd.’ Op een dag kwam de Engel van de HERE en ging onder de eik in Ofra zitten. Die eik was van de Abiëzriet Joas. Joasʼ zoon Gideon was juist bezig tarwe te kloppen in een kuip waarin gewoonlijk druiven tot sap werden platgetrapt. Gideon deed dit op deze ongebruikelijke plaats om te voorkomen dat de Midjanieten de tarwe zouden stelen. De Engel van de HERE kwam bij hem en zei: ‘De HERE is met u, dappere held!’ Maar Gideon antwoordde: ‘Och, heer, als het waar is dat de HERE met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al de wonderen waarvan onze voorouders ons hebben verteld, zoals toen de HERE ons volk uit Egypte leidde? Nu heeft de HERE ons verstoten en zijn we aan de Midjanieten overgeleverd.’ Toen zei de HERE tegen hem: ‘Ik zal u sterk maken, ga dus en verlos Israël uit de macht van de Midjanieten! Ik geef u deze opdracht.’ Maar Gideon antwoordde: ‘Och, Here, wie ben ik dat ik Israël zou kunnen verlossen? Mijn familie is de armste van de hele stam Manasse en ik ben de jongste uit ons gezin.’ Daarop zei de HERE: ‘Ik zal met u zijn. Daarom zult u de horden Midjanieten verslaan alsof het maar een enkele man was!’