Esther 8:1-8

Esther 8:1-8 HTB

Diezelfde dag schonk koning Ahasveros alle bezittingen van Haman, de jodenhater, aan koningin Esther. Mordechai werd bij de koning geroepen, want Esther had de koning verteld dat hij haar neef en pleegvader was. De koning deed zijn zegelring af die hij van Haman had teruggenomen. Hij gaf deze aan Mordechai en Esther stelde hem aan als beheerder van Hamans bezittingen. Esther ging opnieuw naar de koning en knielde voor hem neer. Onder tranen smeekte zij hem Hamans vreselijke plan tegen de Joden te verijdelen. De koning reikte haar weer zijn gouden scepter toe. Esther stond op en ging voor de koning staan. Zij zei: ‘Majesteit, als u mij een gunst wilt bewijzen en als u het met mij eens bent, stuur dan opnieuw een brief rond in uw rijk. Herroep daarin Hamans bevel om alle Joden in uw rijk uit te roeien. Want hoe zou ik het kunnen aanzien dat mijn volk wordt afgeslacht en uitgemoord?’ Koning Ahasveros zei tegen koningin Esther en de Jood Mordechai: ‘Ik heb Esther al Hamans bezittingen gegeven en hem laten ophangen, omdat hij probeerde de Joden uit te roeien. Nu mag u in mijn naam een brief opstellen waarmee de Joden naar uw mening het beste gediend zijn. Verzegel die brief met mijn zegel, zodat die niet kan worden herroepen.’