Zacharia 12:1-10

Zacharia 12:1-10 NBG51

Godsspraak, het woord des HEREN, over Israël. Aldus luidt het woord van de HERE, die de hemel uitspant en de aarde grondvest, en de geest des mensen in diens binnenste formeert. Zie, Ik maak Jeruzalem tot een schaal der bedwelming voor alle volken in het rond; ja ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem. Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden. En alle volkeren der aarde zullen zich daarheen verzamelen. Te dien dage, luidt het woord des HEREN, zal Ik alle paarden treffen met verbijstering, en hun berijders met krankzinnigheid; over het huis Juda zal Ik mijn ogen openhouden, doch alle paarden der natiën zal Ik treffen met blindheid. Dan zullen de stamhoofden van Juda bij zichzelf zeggen: Een sterke macht zijn mij de inwoners van Jeruzalem door de HERE der heerscharen, hun God. Te dien dage zal Ik de stamhoofden van Juda maken als een vuurbekken tussen het hout, en als een vuurfakkel tussen de garven; dan zullen zij rechts en links alle natiën in het rond verteren; en Jeruzalem zal blijven voortbestaan op zijn eigen plaats, te Jeruzalem. Ook zal de HERE de tenten van Juda allereerst verlossen, opdat de trots van het huis van David en van de inwoners van Jeruzalem zich niet verheffe tegen Juda. Te dien dage zal de HERE de inwoners van Jeruzalem beschutten, en wie onder hen struikelt, zal te dien dage zijn als David, en het huis van David als God, als de Engel des HEREN voor hun aangezicht. Te dien dage zal Ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruzalem oprukken. Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; zij zullen hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben, en over hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene.