De Psalmen 26:1-12

De Psalmen 26:1-12 NBG51

Doe mij recht, HERE, want ik heb in onschuld gewandeld; op de HERE heb ik vertrouwd zonder te wankelen. Toets mij, HERE, en beproef mij, keur mijn nieren en mijn hart. Want uw goedertierenheid houd ik voor ogen, en ik wandel in uw waarheid. Bij de valsaards zit ik niet neer, met de huichelaars ga ik niet om; ik haat het gezelschap der boosdoeners, en bij de goddelozen zit ik niet neer. Ik was mijn handen in onschuld, en maak de omgang om uw altaar, o HERE, terwijl ik luide een loflied doe horen, en al uw wonderen vertel. HERE, ik heb lief de stede van uw huis, de woonplaats van uw heerlijkheid. Raap mijn ziel niet weg met de zondaars, noch mijn leven met hen die bloed vergieten, aan wier handen misdaad kleeft, en wier rechterhand vol is van geschenken. Ik echter wandel in onschuld – verlos mij en wees mij genadig. Mijn voet staat op effen baan – in de samenkomsten zal ik de HERE prijzen.