Het evangelie naar Marcus 14:22-52

Het evangelie naar Marcus 14:22-52 NBG51

En terwijl zij aten, nam Hij een brood, sprak de zegen uit, brak het, gaf het hun en zeide: Neemt, dit is mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit, en gaf hun die en zij dronken allen daaruit. En Hij zeide tot hen: Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt. Voorwaar, Ik zeg u, Ik zal voorzeker niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar nieuw zal drinken, in het Koninkrijk Gods. En na de lofzang gezongen te hebben, vertrokken zij naar de Olijfberg. En Jezus zeide tot hen: Gij zult allen aanstoot aan Mij nemen, want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden. Maar nadat Ik zal opgewekt zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea. En Petrus zeide tot Hem: Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik zeker niet! En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden, in deze nacht, voordat de haan tweemaal kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. Hij zeide steeds heftiger: Al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen. Evenzo spraken zij ook allen. En zij gingen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zeide tot zijn discipelen: Zet u hier neder, terwijl Ik bid. En Hij nam Petrus en Jakobus en Johannes mede. En Hij begon zeer ontsteld en beangst te worden, en Hij zeide tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt. En Hij ging een weinig verder, en Hij wierp Zich ter aarde en bad, dat, indien het mogelijk ware, die ure aan Hem zou voorbijgaan, en Hij zeide: Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze beker van Mij weg. Doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt. En Hij kwam en vond hen slapende, en Hij zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Waart gij niet bij machte één uur te waken? Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. En wederom ging Hij heen en bad, dezelfde woorden sprekende. En toen Hij terugkwam, vond Hij hen slapende, want hun ogen waren zeer bezwaard; en zij wisten niet, wat zij Hem zouden antwoorden. En Hij kwam ten derden male en zeide tot hen: Slaapt nu maar en rust. Het is genoeg. De ure is gekomen, zie, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. Staat op, laten wij gaan. Zie, die Mij overlevert, is nabij. En terstond, terwijl Hij nog sprak, daar kwam Judas aan, één van de twaalven, en met hem een schare met zwaarden en stokken, gezonden vanwege de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten. En die Hem overleverde, had hun een afgesproken teken gegeven, zeggende: Die ik zal kussen, die is het; grijpt Hem en leidt Hem welverzekerd weg. En hij kwam en trad terstond op Hem toe en zeide: Rabbi, en kuste Hem. En zij sloegen de handen aan Hem en grepen Hem. Een van de omstanders trok zijn zwaard en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af. En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Als tegen een rover zijt gij uitgetrokken met zwaarden en stokken, om Mij gevangen te nemen? Dagelijks was Ik bij u, lerende in de tempel, maar gij hebt Mij niet gegrepen; doch de Schriften moeten in vervulling gaan. En zij lieten Hem alleen en vluchtten allen. En een jonge man, die een laken om het naakte lichaam geslagen had, liep mede, Hem achterna, en zij grepen hem. Maar hij liet het laken in hun handen en nam naakt de vlucht.