Genesis 24:34-67

Genesis 24:34-67 NBG51

Daarop zeide hij: Ik ben de knecht van Abraham. De HERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij rijk geworden is; Hij heeft hem gegeven kleinvee en runderen, zilver en goud, slaven en slavinnen, kamelen en ezels. En Sara, de vrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat zij oud geworden was, en hij heeft hem gegeven alles wat hij bezit. Nu heeft mijn heer mij doen zweren: Gij zult voor mijn zoon geen vrouw nemen uit de dochters der Kanaänieten, in wier land ik woon, maar gij zult naar mijns vaders huis gaan en naar mijn geslacht, en daar een vrouw voor mijn zoon nemen. En ik zeide tot mijn heer: Misschien zal die vrouw mij niet volgen. Maar hij zeide tot mij: De HERE, voor wiens aangezicht ik gewandeld heb, zal zijn engel met u zenden, en zal uw weg voorspoedig maken, zodat gij voor mijn zoon een vrouw zult nemen uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis. Slechts dan zult gij ontslagen zijn van de eed aan mij, wanneer gij komt tot mijn geslacht, en men haar aan u niet wil geven; dan zult gij ontslagen zijn van de eed aan mij. Nu kwam ik heden bij de bron, en ik zeide: HERE, God van mijn heer Abraham, wil toch de weg, waarop ik ga, voorspoedig maken; zie, ik sta bij de waterbron; laat het nu zo zijn dat de maagd, die naar buiten komt om te putten en die, als ik tot haar zeg: Geef mij toch een weinig water te drinken uit uw kruik, tot mij zal zeggen: Drink zelf, en ook voor uw kamelen zal ik putten, dat zij de vrouw zal zijn, die de HERE voor de zoon van mijn heer bestemd heeft. Ik had dit nog nauwelijks bij mijzelf gezegd, of zie, Rebekka kwam naar buiten met haar kruik op haar schouder, en zij daalde af naar de bron, en putte. En ik zeide tot haar: Geef mij toch te drinken. Toen liet zij snel haar kruik neerglijden en zij zeide: Drink, en ook uw kamelen zal ik drenken. Toen dronk ik, en ook de kamelen drenkte zij. Daarop vroeg ik haar en zeide: Wiens dochter zijt gij? En zij zeide: De dochter van Betuël, de zoon van Nachor, die Milka hem gebaard heeft. Toen deed ik de ring aan haar neus, en de armbanden aan haar handen. Ik boog mijn knieën en wierp mij neder voor de HERE, en ik prees de HERE, de God van mijn heer Abraham, die mij op de rechte weg geleid had om de dochter van de broeder van mijn heer voor zijn zoon te nemen. En nu, indien gij liefde en trouw wilt bewijzen aan mijn heer, laat het mij weten; en zo niet, laat het mij ook weten, opdat ik mij naar rechts of naar links wende. Toen antwoordde Laban, alsook Betuël en zij zeiden: Dit is een bestiering van de HERE; wij kunnen niets tot u zeggen, ten kwade of ten goede. Zie, daar is Rebekka, neem haar en ga heen, opdat zij de vrouw worde van de zoon van uw heer, zoals de HERE gesproken heeft. Toen de knecht van Abraham hun woorden hoorde, wierp hij zich ter aarde neder voor de HERE. En de knecht bracht zilveren en gouden sieraden te voorschijn, en klederen, en gaf deze aan Rebekka; ook gaf hij aan haar broeder en aan haar moeder kostbare geschenken. Daarna aten en dronken zij, hij en de mannen die bij hem waren, en zij overnachtten er. Toen zij des morgens opstonden, zeide hij: Laat mij naar mijn heer gaan. Doch haar broeder zeide, alsook haar moeder: Laat het meisje een dag of tien bij ons blijven, ga daarna heen. Hij echter zeide tot hen: Houd mij niet op, nu de HERE mijn weg voorspoedig gemaakt heeft; laat mij vertrekken, opdat ik naar mijn heer ga. Daarop zeiden zij: Laten wij het meisje roepen en het haar zelf vragen. Toen riepen zij Rebekka en zeiden tot haar: Wilt gij met deze man meegaan? En zij zeide: Ja. Zij dan lieten hun zuster Rebekka en haar voedster en de knecht van Abraham en zijn mannen gaan. En zij zegenden Rebekka en zeiden tot haar: Onze zuster, moogt gij tot duizenden van tienduizenden worden, en uw nageslacht bezitte de poort van zijn haters. Toen maakte Rebekka zich met haar dienstmaagden gereed en zij reden op kamelen weg, en volgden de man. De knecht nam Rebekka mede en ging heen. En Isaak kwam uit de richting van de put Lachai-Roï; hij woonde namelijk in het Zuiderland. Isaak ging tegen het vallen van de avond uit om te peinzen in het veld. Hij sloeg zijn ogen op, en zag daar kamelen aankomen. Toen Rebekka haar ogen opsloeg en Isaak zag, liet zij zich van de kameel glijden. En zij zeide tot de knecht: Wie is die man daar, die ons tegemoet komt in het veld? En de knecht zeide: Dat is mijn heer. Daarop nam zij de sluier en bedekte zich. En de knecht vertelde Isaak alles wat hij gedaan had. Toen bracht Isaak haar in de tent van zijn moeder Sara, en hij nam Rebekka, en zij werd hem tot vrouw, en hij kreeg haar lief. Zo vond Isaak troost na de dood van zijn moeder.

Video voor Genesis 24:34-67