Het tweede boek der Koningen 4:38-44

Het tweede boek der Koningen 4:38-44 NBG51

Toen Elisa naar Gilgal terugkeerde, was er honger in het land. Terwijl de profeten vóór hem gezeten waren, zeide hij tot zijn knecht: Zet de grootste pot op en kook moes voor de profeten. Daarop ging er een naar het veld om groenten te plukken; en hij vond een wilde slingerplant en plukte daarvan wilde kolokwinten, zijn kleed vol. Toen hij teruggekomen was, sneed hij die in stukjes in de moespot; want zij kenden ze niet. Vervolgens schepte men voor de mannen op om te eten. Maar zodra zij van het moes hadden gegeten, schreeuwden zij het uit: De dood is in de pot, man Gods! En zij konden het niet eten. Doch hij zeide: Haal dan meel. En hij wierp het in de pot en zeide: Schep op voor het volk, opdat zij eten. Toen was er niets kwaads meer in de pot. Er was een man gekomen uit Baäl-Salisa; deze bracht de man Gods in zijn tas brood van de eerstelingen, twintig gerstebroden en vers koren. En hij zeide: Geef het aan het volk, opdat zij eten. Maar zijn dienaar zeide: Hoe kan ik dit aan honderd man voorzetten? En hij zeide: Geef het aan het volk, opdat zij eten. Want zo zegt de HERE: Men zal eten en overhouden. Daarop zette hij het hun voor, en zij aten en hielden over, naar het woord des HEREN.