Psalm 35:1-10

Psalm 35:1-10 HSV

Roep ter verantwoording, HEERE, wie mij ter verantwoording roepen; bestrijd wie mij bestrijden. Grijp het kleine en het grote schild, sta op, mij te hulp. Neem de speer in de hand, sluit de weg af, houd mijn vervolgers tegen; zeg tegen mijn ziel: Ik ben uw heil. Laat beschaamd en te schande worden wie mij naar het leven staan; laat terugwijken en rood van schaamte worden wie kwaad tegen mij bedenken. Laat hen worden als kaf voor de wind, wanneer de engel van de HEERE hen wegdrijft. Laat hun weg duister en spiegelglad zijn, wanneer de engel van de HEERE hen vervolgt. Want zonder reden verborgen zij een kuil – hun net – voor mij, zonder reden groeven zij een kuil voor mijn ziel. Laat verwoesting over hem komen zonder dat hij het merkt, laat zijn net, dat hij heimelijk spande, hemzelf vangen; laat hem daarin vallen, met verwoesting. Dan zal mijn ziel zich in de HEERE verheugen, zij zal vrolijk zijn in Zijn heil. Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is aan U gelijk! U redt de ellendige van wie sterker is dan hij, en de ellendige en arme van wie hem berooft.