En de menigten zagen hen weggaan, en velen herkenden Hem en gingen uit alle steden gezamenlijk te voet daarnaartoe; en zij kwamen er vóór hen aan en gingen samen naar Hem toe.
En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote menigte en was innerlijk met ontferming bewogen over hen, want zij waren als schapen die geen herder hebben; en Hij begon hun veel dingen te onderwijzen.
En toen het al laat geworden was, kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden: Deze plaats is eenzaam en het is al laat;
stuur hen weg, opdat zij naar de omliggende gehuchten en dorpen kunnen gaan en broden voor zichzelf kopen, want zij hebben niets te eten.
Maar Hij antwoordde hun en zei: Geeft u hun te eten. En zij zeiden tegen Hem: Moeten wij voor tweehonderd penningen brood gaan kopen en hun te eten geven?
En Hij zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Ga eens kijken. En toen zij het te weten gekomen waren, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.
En Hij droeg hun op om allen in groepen te laten gaan zitten in het groene gras.
En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig.
En toen Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, keek Hij op naar de hemel, zegende en brak de broden en gaf ze aan Zijn discipelen, opdat zij die aan hen zouden voorzetten, en de twee vissen verdeelde Hij onder allen.
En zij aten allen en werden verzadigd.
En zij raapten twaalf manden vol met stukken brood op, en wat over was van de vissen.
En die de broden gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen.
En meteen dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan en vooruit te varen naar de overkant, naar Bethsaïda, terwijl Hijzelf de menigte weg zou sturen.
En toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden.
En toen het avond was geworden, was het schip midden op de zee en Hijzelf was alleen op het land.
En Hij zag dat zij veel moeite moesten doen om het schip vooruit te krijgen, want zij hadden de wind tegen; en omstreeks de vierde nachtwake kwam Hij, lopend op de zee, naar hen toe en wilde hun voorbijgaan.
En toen zij Hem zagen lopen op de zee, dachten zij dat het een spook was en schreeuwden luid,
want allen zagen Hem en raakten in verwarring; en meteen sprak Hij met hen en zei tegen hen: Heb goede moed, Ik ben het; wees niet bevreesd.
En Hij klom bij hen in het schip en de wind ging liggen; en zij waren innerlijk volkomen buiten zichzelf en zij verwonderden zich,
want zij hadden bij het wonder van de broden niets begrepen, omdat hun hart verhard was.
En toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesaret en legden daar aan.
En toen zij uit het schip gegaan waren, herkende men Hem meteen.
En men liep heel die streek door en begon op ligmatten hen die er slecht aan toe waren met zich mee te dragen naar de plaats waarvan ze hoorden dat Hij daar was.
En waar Hij ook kwam, in dorpen of steden of in gehuchten, daar legden ze de zieken op de markten en smeekten Hem of zij al was het maar de zoom van Zijn bovenkleed mochten aanraken; en allen die Hem aanraakten, werden gezond.