En zij hielden Hem nauwlettend in het oog en stuurden spionnen die zich voordeden alsof zij rechtvaardig waren, met de bedoeling Hem op een woord te vangen en Hem dan over te leveren aan de overheid en aan de macht van de stadhouder.
En zij stelden Hem een vraag en zeiden: Meester, wij weten dat U juist spreekt en onderwijs geeft en niemand naar de ogen ziet, maar de weg van God naar waarheid onderwijst.
Is het ons geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?
En Hij merkte hun sluwheid en zei tegen hen: Waarom verzoekt u Mij?
Laat Mij een penning zien. Van wie is het beeld en opschrift? Zij antwoordden en zeiden: Van de keizer.
En Hij zei tegen hen: Geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.
Zij nu konden Hem tegenover het volk op Zijn woord niet vangen en zij verwonderden zich over Zijn antwoord en zwegen.
En sommigen van de Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Hem toe, en vroegen Hem
en zeiden: Meester, Mozes heeft ons geschreven: Als iemands broer die een vrouw heeft, sterft en deze sterft kinderloos, laat dan zijn broer de vrouw nemen en nageslacht voor zijn broer verwekken.
Er waren nu zeven broers. En de eerste nam een vrouw en stierf kinderloos.
Toen nam de tweede de vrouw en ook hij stierf kinderloos.
Ook de derde nam haar en evenzo alle zeven. Zij lieten geen van allen kinderen na en zijn gestorven.
En ten slotte stierf na allen ook de vrouw.
In de opstanding nu, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Want die zeven hebben haar tot vrouw gehad.
En Jezus antwoordde en zei tegen hen: De kinderen van deze wereld trouwen en worden ten huwelijk gegeven,
maar zij die het waard geacht zijn die toekomstige wereld te verkrijgen, en de opstanding uit de doden, zullen niet trouwen en ook niet ten huwelijk gegeven worden.
Want zij kunnen niet meer sterven, omdat zij gelijk zijn aan engelen. En zij zijn kinderen van God, omdat zij kinderen van de opstanding zijn.
En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes duidelijk te kennen gegeven bij de doornstruik, toen hij de Heere de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob noemde.
God nu is niet een God van de doden, maar van de levenden, want voor Hem leven zij allen.
En sommigen van de schriftgeleerden antwoordden en zeiden: Meester, dat hebt U goed gezegd.
En zij durfden Hem verder niets meer te vragen.
En Hij zei tegen hen: Hoe kan men zeggen dat de Christus een Zoon van David is?
David zelf zegt namelijk in het boek van de psalmen: De Heere heeft gezegd tegen mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand,
totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten.
David dan noemt Hem zijn Heere en hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?
En ten aanhoren van al het volk zei Hij tegen Zijn discipelen:
Wees op uw hoede voor de schriftgeleerden, die in lange gewaden rond willen lopen en zeer gesteld zijn op begroetingen op de markten, de voorste plaatsen in de synagogen en de ereplaatsen tijdens de maaltijden,
die de huizen van de weduwen verslinden en voor de schijn lange gebeden doen. Zij zullen een zwaarder oordeel ontvangen.