En Hij sprak een gelijkenis tot de genodigden, toen Hij merkte hoe zij de ereplaatsen voor zichzelf uitkozen. Hij zei tegen hen:
Wanneer u door iemand op een bruiloft uitgenodigd bent, ga dan niet aanliggen op de ereplaats, opdat niet misschien iemand die voornamer is dan u, door hem uitgenodigd is,
en hij die u en hem uitgenodigd heeft, tegen u zal komen zeggen: Geef hem die plaats. U zou dan tot uw schande de laatste plaats beginnen in te nemen.
Maar wanneer u uitgenodigd bent, ga er heen en ga op de laatste plaats aanliggen, opdat, als hij komt die u uitgenodigd heeft, hij tegen u zal zeggen: Vriend, kom hoger op. Dan zal dat u tot eer zijn in de ogen van allen die met u aanliggen.
Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.
En Hij zei ook tegen hem die Hem uitgenodigd had: Wanneer u een middag- of avondmaaltijd houdt, roep dan niet uw vrienden, ook niet uw broers, en niet uw familieleden of rijke buren, opdat ook zij u niet op hun beurt terugvragen en het u vergolden wordt.
Wanneer u echter een feestmaaltijd gereedmaakt, nodig dan armen, verminkten, kreupelen en blinden.
En u zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u te vergelden. Want het zal u vergolden worden in de opstanding van de rechtvaardigen.
Toen een van hen die mee aanlagen, deze dingen hoorde, zei hij tegen Hem: Zalig is hij die brood zal eten in het Koninkrijk van God.
Maar Hij zei tegen hem: Een zekere man bereidde een grote maaltijd en nodigde er velen.
En hij stuurde zijn dienaar eropuit tegen de tijd van de maaltijd om de genodigden te zeggen: Kom, want alle dingen zijn nu gereed.
En zij begonnen zich allen eensgezind te verontschuldigen. De eerste zei tegen hem: Ik heb een akker gekocht en ik moet er nodig op uit om die te bekijken. Ik vraag u: Houd mij voor verontschuldigd.
En een ander zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga erheen om ze te keuren. Ik vraag u: Houd mij voor verontschuldigd.
En weer een ander zei: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.
En die dienaar kwam terug en berichtte deze dingen aan zijn heer. Toen werd de heer des huizes boos en zei tegen zijn dienaar: Ga er snel op uit naar de straten en stegen van de stad en breng de armen en verminkten en kreupelen en blinden hier binnen.
En de dienaar zei: Heer, het is gebeurd, zoals u bevolen hebt en nog is er plaats.
En de heer zei tegen de dienaar: Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt.
Want ik zeg u dat niemand van die mannen die genodigd waren, mijn maaltijd proeven zal.