Job 39:1-17

Job 39:1-17 HSV

Kunt u voor de leeuwin op prooi jagen en het verlangen van de jonge leeuwen vervullen, als zij zich bukken in de holen, en in hun schuilplaats zitten te loeren? Wie bereidt voor de raaf zijn voedsel, als zijn jongen om hulp roepen tot God, als zij ronddwalen omdat er geen eten is? Weet u de tijd waarop de berggeiten baren? Hebt u gezien dat de hinden jongen werpen? Kunt u de maanden tellen die zij vol moeten maken? En weet u de tijd van hun baren? Zij krommen zich en werpen hun jongen, hun weeën drijven hun vrucht uit. Hun jongen worden sterk, ze worden groot in het veld; ze gaan weg en komen niet meer bij hen terug. Wie heeft de wilde ezel vrij laten gaan? En wie heeft de banden van de woudezel losgemaakt? Ik heb hem de wildernis als zijn huis gegeven, en de zoutvlakte als zijn woning. Hij lacht om het rumoer van de stad; het luide geroep van de slavendrijver hoort hij niet. Hij speurt de bergen af, dat is zijn weide; en hij zoekt naar alles wat maar groen is. Zou de wilde os u willen dienen? Zou hij overnachten bij uw kribbe? Kunt u de wilde os met zijn eigen touw vastbinden om voren te trekken? Zou hij de dalen achter u eggen? Vertrouwt u op hem, omdat zijn kracht groot is? Laat u uw arbeid aan hem over? Vertrouwt u hem dat hij uw zaad zal terugbrengen en zal verzamelen voor uw dorsvloer? De vleugels van de struisvogel klapwieken vrolijk, net als de veren van de ooievaar en het ander gevederte. Maar zij laat haar eieren achter in de aarde, en verwarmt ze in het stof