Johannes 4:1-10

Johannes 4:1-10 HSV

Toen nu de Heere merkte dat de Farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes – hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar Zijn discipelen – verliet Hij Judea en vertrok Hij weer naar Galilea. En Hij moest door Samaria gaan. Hij kwam dan bij een stad in Samaria, Sichar genoemd, dicht bij het stuk grond dat Jakob zijn zoon Jozef gegeven had. En daar was de bron van Jakob. Jezus nu ging, vermoeid van de reis, bij de bron zitten. Het was ongeveer het zesde uur. Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zei tegen haar: Geef Mij te drinken. Want Zijn discipelen waren weggegaan naar de stad om voedsel te kopen. De Samaritaanse vrouw dan zei tegen Hem: Hoe vraagt U, Die een Jood bent, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want Joden hebben geen omgang met Samaritanen. Jezus antwoordde en zei tegen haar: Als u de gave van God kende, en wist Wie Hij is Die tegen u zegt: Geef Mij te drinken, u zou het Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water gegeven hebben.