David zei tegen Saul: Laat geen mens vanwege hem de moed laten zinken. Uw dienaar zal gaan en met deze Filistijn vechten.
Maar Saul zei tegen David: Je bent niet in staat naar deze Filistijn te gaan om met hem te vechten, want jij bent een jongen en hij is een strijdbare man van zijn jeugd af.
Toen zei David tegen Saul: Uw dienaar weidde de schapen van zijn vader, en kwam er een leeuw of een beer die een schaap van de kudde wegnam,
dan ging ik hem achterna, sloeg hem neer en redde het uit zijn bek. En als hij mij dan aanviel, greep ik hem bij zijn baard, sloeg hem neer en doodde hem.
Uw dienaar heeft zowel leeuw als beer verslagen. Zó zal deze onbesneden Filistijn zijn als een van hen, omdat hij de gelederen van de levende God gehoond heeft.
Verder zei David: De HEERE, Die mij uit de klauwen van de leeuw gered heeft en uit de klauwen van de beer, Die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn. Toen zei Saul tegen David: Ga heen, de HEERE zij met je!
Vervolgens kleedde Saul David met zijn eigen kleren, zette een bronzen helm op zijn hoofd en deed hem een harnas aan.
David gordde zijn zwaard aan over zijn kleren en wilde gaan, maar hij was ongeoefend. Toen zei David tegen Saul: Ik kan hierin niet lopen, want ik ben ongeoefend; en David deed ze weer uit.
Hij nam zijn staf in zijn hand, koos voor zich vijf gladde stenen uit de beek en legde ze in de herderstas die hij had, te weten in de zak, en zijn slinger was in zijn hand. Zo naderde hij tot de Filistijn.
De Filistijn kwam gaandeweg dichter bij David, en de man die zijn schild droeg, liep voor hem uit.
Toen de Filistijn opkeek en David zag, verachtte hij hem; want hij was nog maar een jongen, rossig en knap van uiterlijk.
De Filistijn zei tegen David: Ben ik een hond, dat je met stokken naar mij toe komt? En de Filistijn vervloekte David bij zijn goden.
Daarna zei de Filistijn tegen David: Kom naar me toe, dan zal ik je vlees aan de vogels in de lucht geven en aan de dieren op het veld.
Maar David zei tegen de Filistijn: U komt naar mij toe met een zwaard, met een speer en met een werpspies, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.
Op deze dag zal de HEERE u in mijn hand overleveren. Ik zal u verslaan en uw hoofd van u wegnemen. Ik zal deze dag de dode lichamen van het leger van de Filistijnen aan de vogels in de lucht geven en aan de dieren van de aarde, en heel de aarde zal weten dat Israël een God heeft.
En deze hele gemeente zal weten dat de HEERE niet door zwaard of door speer verlost, want de strijd is van de HEERE. Hij zal u in onze hand geven.