Als nu Jezus gehoord had, dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galiléa;
En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapernaüm, gelegen aan de zee, in de landpale van Zebulon en Nafthali;
Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:
Het land Zebulon en het land Nafthali aan den weg der zee over de Jordaan, Galiléa der volken;
Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en degenen, die zaten in het land en de schaduwe des doods, denzelven is een licht opgegaan.
Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
En Jezus, wandelende aan de zee van Galiléa, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers);
En Hij zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken.
Zij dan, terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd.
En Hij, van daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen.
Zij dan, terstond verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd.