En als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen.
En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen, gedreven wind, en vervulde het gehele huis, waar zij zaten.
En van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen.
En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.
En er waren Joden, te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen van allen volke dergenen, die onder den hemel zijn.
En als deze stem geschied was, kwam de menigte samen, en werd beroerd, want een iegelijk hoorde hen in zijn eigen taal spreken.
En zij ontzetten zich allen, en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Ziet, zijn niet alle dezen, die daar spreken, Galileërs?
En hoe horen wij hen een iegelijk in onze eigen taal, in welke wij geboren zijn?
Parthers, en Meders, en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotamië, en Judéa, en Cappadocië, Pontus en Azië;
En Frygië, en Pamfylië, Egypte, en de delen van Libyë, hetwelk bij Cyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beiden Joden en Jodengenoten;
Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken.
En zij ontzetten zich allen, en werden twijfelmoedig, zeggende, de een tegen den ander: Wat wil toch dit zijn?