Lukas 6:12-18

Lukas 6:12-18 BB

Op een keer ging Jezus naar de bergen om te bidden. De hele nacht lang bad Hij tot God. Toen het weer dag was geworden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich. Hij koos er twaalf uit. Die noemde Hij apostelen. Het waren Simon, die Hij ook Petrus noemde, Petrus' broer Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs (= Levi), Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon die de bijnaam 'de Zeloot' had, Judas de zoon van Jakobus, en Judas Iskariot, die Hem later verraden heeft. Hij daalde met hen de berg weer af en bleef staan op een vlakte. Daar was een grote groep mensen samengestroomd: een groot aantal van zijn leerlingen, maar ook andere mensen uit heel Judea en uit Jeruzalem. Ook uit de steden Tyrus en Sidon, die aan de zee liggen. Ze waren gekomen om Hem te horen spreken en om door Hem te worden genezen. Ook mensen die last hadden van duivelse geesten werden genezen.