Leviticus 25:2-55

Leviticus 25:2-55 BB

"Zeg tegen de Israëlieten: Als jullie in het land zijn gekomen dat Ik jullie zal geven, dan moeten jullie het land om de zeven jaar rust geven. Het land moet een heilige rusttijd voor Mij krijgen. Zes jaar lang mogen jullie op de akkers zaaien en de wijngaarden snoeien en de oogsten binnenhalen. Maar het zevende jaar moet het land rust hebben. Het is een heilige rusttijd voor Mij. Dan mogen jullie niet op de akkers zaaien en de wijngaarden niet snoeien. Wat vanzelf opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruiken groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. Het is een jaar van rust voor het land. Wat er in dat jaar op het land groeit, zal genoeg zijn voor jullie allemaal om van te leven. Het is genoeg voor jullie en jullie slaven, slavinnen en knechten en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. Ook voor het vee en de wilde dieren. Jullie moeten zeven keer zo'n rustjaar houden, tot er zeven keer zeven jaren, dus 49 jaren, voorbij zijn. In het 50e jaar moet er op de tiende dag van de zevende maand op de trompetten worden geblazen. Dat is op de jaarlijkse Dag van Vergeving. Elk 50e jaar moeten jullie vieren als een speciaal jaar. Dat jaar moeten alle slaven in het land vrijgelaten worden. Het is voor iedereen een Jubeljaar. Iedereen mag teruggaan naar zijn eigen stuk grond en naar zijn eigen familie. Dat 50e jaar zal een Jubeljaar voor jullie zijn. Dat jaar mogen jullie niet zaaien. En wat vanzelf op het land opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruik groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. Het zal een Jubeljaar voor jullie zijn, een speciaal jaar voor Mij. Jullie mogen alleen eten wat vanzelf opkomt. En in het Jubeljaar zal iedereen ook het land terugkrijgen dat vroeger van hem was." De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als je een stuk grond aan iemand verkoopt, of grond van hem koopt, dan moet je heel eerlijk de prijs bepalen. De prijs hangt af van het aantal keren dat je nog kan oogsten voordat er weer een Jubeljaar is. Want in het Jubeljaar gaat het land weer terug naar de vorige eigenaar. Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs hoger. Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. Want eigenlijk verkoop je het aantal oogsten. Jullie moeten hier eerlijk in zijn, want jullie moeten diep ontzag hebben voor jullie God. Ik ben jullie Heer God. Jullie moeten je aan al mijn wetten en leefregels houden. Dan zullen jullie veilig in het land kunnen wonen. Het land zal zulke grote oogsten geven, dat jullie kunnen eten zoveel jullie willen. En jullie zullen er in vrede kunnen wonen. Misschien vragen jullie je af: 'Wat moeten we dan in het zevende jaar eten? We mogen niet zaaien en we mogen niet oogsten!' Ik zal jullie in het zesde jaar zó zegenen, dat de oogst van het zesde jaar groot genoeg zal zijn voor drie jaar. In het achtste jaar mogen jullie weer zaaien. Maar tot het negende jaar moeten jullie nog eten van de oogst van het zesde jaar. Want pas in het negende jaar kunnen jullie eten van wat je in het achtste jaar hebt gezaaid. Dus tot het negende jaar moeten jullie eten van de oogst van het zesde jaar. Als iemand zijn grond heeft moeten verkopen, zal die niet voor altijd verkocht blijven. Want het land is van Mij. En jullie zijn eigenlijk vreemdelingen in mijn land. In het hele land mogen de mensen altijd hun grond terugkopen. Als iemand arm is geworden en een deel van zijn grond heeft moeten verkopen, dan kan iemand van zijn naaste familie het land voor hem terugkopen. Als niemand dat voor hem doet, mag hij de grond zelf terugkopen als hij daar zelf weer genoeg geld voor heeft. Hij moet eerlijk de prijs bepalen. Hij moet rekening houden met het aantal jaren dat voorbij is sinds hij de grond had verkocht, en het aantal jaren dat nog overblijft tot het volgende Jubeljaar. Dat bepaalt de prijs die hij moet betalen aan de man die de grond van hem heeft gekocht. Zo kan hij terugkrijgen wat van hem was. Maar als hij de grond niet kan terugkopen, dan blijft die van de man aan wie hij de grond verkocht had, tót aan het Jubeljaar. Maar in het Jubeljaar zal het land vrijkomen en zal hij het terugkrijgen." De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand een huis verkoopt in een stad met muren, dan heeft hij een jaar lang het recht om het huis weer terug te kopen. Maar als hij het na een heel jaar niet heeft teruggekocht, dan is dat huis voorgoed van de man die het gekocht heeft. Het wordt voor zijn eigen familie. In het Jubeljaar zal het huis niet vrijkomen. Maar met de huizen in de dorpen waar geen muur omheen staat, zal het gaan als met grond. Net als grond kunnen die huizen altijd teruggekocht worden. En in het Jubeljaar zullen die huizen vrijkomen. Met de huizen in de steden van de Levieten gaat het anders: de Levieten hebben altijd het recht om hun huizen terug te kopen. Als een Leviet zijn huis niet kan terugkopen, dan zal dat huis in het Jubeljaar vrijkomen. Want de huizen in de steden van de Levieten blijven altijd van de Levieten. En de graslanden rond hun steden mogen nooit verkocht worden. Ze zijn voor altijd van de Levieten." De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand arm wordt en niet meer voor zichzelf kan zorgen, dan moeten jullie hem helpen, zodat hij in leven kan blijven. Jullie moeten hem ook helpen als hij een vreemdeling is. Uit ontzag voor Mij mogen jullie geen rente of winst van hem vragen voor dat wat jullie hem gegeven of geleend hebben. Als jullie hem helpen met geld, mogen jullie geen rente van hem vragen. En als jullie hem eten geven, mogen jullie niet van hem vragen dat hij meer teruggeeft dan dat hij heeft gekregen. Ik ben jullie Heer God. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd om jullie het land Kanaän te geven, en om jullie God te zijn." De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als een Israëliet arm wordt en zichzelf aan één van jullie als slaaf verkoopt, dan mag je hem geen slavenwerk laten doen. Je moet hem als een gehuurde knecht behandelen, of als een vreemdeling. Hij moet tot het Jubeljaar voor je werken. In het Jubeljaar mag hij met zijn gezin bij je weggaan. Dan mag hij teruggaan naar zijn eigen familie. En hij zal de grond terugkrijgen die van hem is geweest. Want jullie zijn allemaal mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Niemand van jullie mag verkocht worden zoals een slaaf verkocht wordt. Jullie mogen niet hard zijn voor iemand van je eigen volk die slaaf is geworden. Maar jullie moeten ontzag hebben voor Mij. Als je slaven of slavinnen wil hebben, moet je die kopen uit de volken rondom je. Jullie mogen ook de kinderen kopen van de vreemdelingen die bij jullie wonen, als die kinderen in jullie land geboren zijn. Dan zullen zij jullie slaven zijn, jullie eigendom. Jullie mogen hen als erfenis aan jullie kinderen geven, zodat ze dan het eigendom van jullie kinderen worden. Jullie mogen hen voor altijd in dienst houden. Maar voor mensen van je eigen volk mogen jullie niet hard zijn. Als een vreemdeling die bij jullie woont rijk wordt, en één van jullie wordt arm en verkoopt zich aan die rijke vreemdeling of aan de familie van die vreemdeling, dan mag de man die zich verkocht heeft, zich door zijn familie laten vrijkopen. Eén van zijn broers of een oom of een neef mag hem vrijkopen. Eén van zijn naaste familieleden mag hem vrijkopen. Hij mag ook zichzelf vrijkopen als hij daar weer genoeg geld voor heeft. Hij moet samen met de man die hem gekocht heeft de prijs bepalen die betaald moet worden. Die hangt af van de prijs waarvoor hij zichzelf verkocht heeft, en van het aantal jaren dat nog komt tot het volgende Jubeljaar. Het loon dat een knecht in een jaar verdient, is het uitgangspunt. Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs die hij moet betalen hoger. Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. Hij moet die jaren als een gehuurde knecht worden behandeld. Je mag niet hard voor hem zijn. Maar als hij niet wordt vrijgekocht, komt hij in het Jubeljaar vrij, met zijn gezin. Want de Israëlieten zijn mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Ik ben jullie Heer God."

Video voor Leviticus 25:2-55

Gratis leesplannen en overdenkingen die te maken hebben met Leviticus 25:2-55