Genesis 21:22-34

Genesis 21:22-34 BB

In die tijd zeiden koning Abimelech van de Filistijnen en zijn legeraanvoerder Pichol tegen Abraham: "God is met jou in alles wat je doet. Zweer nu bij God dat je mij en mijn familie niet zal bedriegen. Ik ben altijd goed voor jou geweest. Zweer dus dat je ook altijd goed voor mij en mijn familie zal zijn, zolang je als vreemdeling in mijn land woont." Abraham antwoordde: "Ik zweer het." Maar Abraham zei ook tegen Abimelech dat Abimelechs herders hem een waterput hadden afgenomen. Ze hadden die put met geweld afgenomen van de herders van Abraham. Toen zei Abimelech: "Ik weet niet wie dat heeft gedaan. Je hebt het mij ook niet eerder verteld. Ik hoor hier vandaag voor het eerst over." Abraham gaf een aantal schapen en koeien aan Abimelech om met hem een verbond te sluiten. Maar Abraham zette zeven lammetjes apart. Abimelech vroeg hem: "Waarom zet je die zeven lammetjes apart?" Abraham antwoordde: "Ik wil dat je die zeven lammetjes persoonlijk van mij aanneemt. Met die lammetjes zeg ik jou dat ik deze waterput heb gegraven." Daarom wordt die plaats sindsdien Berseba (= 'bron van de eed') genoemd, omdat die twee mannen daar een eed hebben gezworen. Zo sloten ze bij Berseba een verbond. Daarna vertrokken Abimelech en zijn legeraanvoerder Pichol. Ze gingen terug naar het land van de Filistijnen. Abraham plantte bij Berseba een boom en aanbad daar de Heer, de Eeuwige God. Abraham bleef lang als vreemdeling in het land van de Filistijnen wonen.

Video voor Genesis 21:22-34