Daniël 6:4-18

Daniël 6:4-18 BB

En hij was een beter rijksbestuurder dan de andere twee, doordat hij erg wijs en verstandig was. Daarom was de koning van plan hem het toezicht over het hele rijk te geven. Daarom probeerden de andere rijksbestuurders en de bestuurders van de provincies iets te vinden waarvan ze hem bij de koning zouden kunnen beschuldigen. Maar ze konden niets vinden wat hij verkeerd deed of waarin hij oneerlijk was. Want hij was trouw [ aan de koning ] en deed niets verkeerds. Toen zeiden ze: "We zullen Daniël nergens van kunnen beschuldigen. We zouden alleen iets kunnen gebruiken wat met zijn geloof in God te maken heeft." Met dat plan gingen ze samen naar koning Darius. Ze zeiden: "Mijn heer de koning, leef in eeuwigheid! De bestuurders en ministers van uw koninkrijk raden u aan een nieuwe wet uit te schrijven. We stellen voor dat u een wet maakt dat iedereen de komende 30 dagen alleen aan ú iets mag vragen. Iedereen die aan een ander mens of aan een god iets vraagt, moet in de leeuwenkuil worden gegooid. Mijn heer de koning, wij dringen er bij u op aan dat u deze wet onmiddellijk opschrijft en bekendmaakt. Het zal een wet zijn volgens de gebruiken van de Meden en de Perzen, dus een wet die niet meer veranderd kan worden." De koning deed wat ze vroegen en schreef deze wet op. Toen Daniël van de nieuwe wet had gehoord, ging hij naar huis. De ramen van de bovenkamer van zijn huis waren open en keken in de richting van Jeruzalem. Drie keer per dag knielde hij daar neer. Dan bad hij tot zijn God en prees hij Hem. Dat deed hij nu ook, net zoals daarvoor. De bestuurders gingen met elkaar naar zijn huis en hoorden daar hoe Daniël tot zijn God aan het bidden was. Ze gingen onmiddellijk naar de koning en zeiden tegen hem: "U heeft toch een wet ondertekend dat de komende 30 dagen niemand iets aan een mens of een god mag vragen, maar alleen aan u? En u heeft toch bevolen dat iemand die dat toch doet, in de leeuwenkuil moet worden gegooid?" De koning antwoordde: "Ja, en die wet staat vast. Want elke wet van de Meden en Perzen staat vast en kan niet meer veranderd worden." Toen zeiden ze: "Mijn heer de koning, Daniël, één van de mannen die als gevangenen uit Juda hierheen zijn gebracht, trekt zich niets van u aan. Hij heeft zich niets van uw wet aangetrokken. Drie keer per dag bidt hij tot zijn God." Toen de koning dat hoorde, werd hij heel bedroefd. Hij was vastbesloten om Daniël te redden. Tot zonsondergang probeerde hij een oplossing te bedenken. Toen kwamen de bestuurders weer bij hem. Ze drongen er bij hem op aan om te doen wat hij had gezegd. Ze zeiden: "Mijn heer de koning, denk erom dat het een wet van de Meden en de Perzen is. De koning mag geen enkele wet en geen enkel bevel dat hij heeft gegeven, nog veranderen." Toen gaf de koning het bevel Daniël te laten halen. En ze gooiden Daniël in de leeuwenkuil. De koning zei tegen hem: "Ik hoop dat de God die jij zo trouw dient, je zal redden!" Er werd een grote steen op de opening van de kuil gelegd. En de koning verzegelde die met zijn eigen zegelring en met de zegelringen van de bestuurders. Zo zou niemand Daniël kunnen bevrijden.