1 Samuel 17:28-40

1 Samuel 17:28-40 BB

Toen Eliab, Davids oudste broer, David met de mannen hoorde praten, werd hij boos op hem. Hij zei: "Waarom ben je eigenlijk gekomen? Bij wie heb je dat handjevol schapen achtergelaten daarginds in de wildernis? Ik weet wel dat je overmoedig en stiekem bent. Je bent alleen maar gekomen om de strijd te zien." Maar David zei: "Wat heb ik verkeerd gedaan? Ik had toch een reden om te komen?" Toen draaide hij zich om naar iemand anders en vroeg hem hetzelfde. En de mannen gaven hem steeds hetzelfde antwoord. De mannen hoorden wat David zei en vertelden het aan Saul. Toen liet Saul hem halen. David zei tegen Saul: "Laat niemand de moed verliezen door die Filistijn. Ik zal met hem vechten." Maar Saul zei tegen David: "Dat kun je niet. Je bent veel te jong. En híj vecht al van jongs af aan." Maar David zei tegen Saul: "Ik ben gewend om voor mijn vader de schapen te hoeden. Soms roofde een leeuw of beer een schaap uit de kudde. Dan liep ik hem achterna, sloeg hem neer en redde het dier uit zijn bek. En als de leeuw mij dan aanviel, greep ik hem bij zijn manen en doodde hem. Ik heb leeuwen en beren verslagen. Met deze ongelovige Filistijn zal het net zo aflopen. Want hij heeft het leger van de levende God uitgedaagd. De Heer heeft mij gered van de klauwen van leeuwen en beren. Hij zal mij ook redden uit de handen van deze Filistijn." Toen zei Saul: "Ga dan maar. De Heer zal met je zijn." Toen liet Saul David een wapenrusting aantrekken. Hij zette hem een koperen helm op en deed hem een pantser aan. David gespte daaroverheen het zwaard om en probeerde te lopen. Hij had nog nooit eerder een wapenrusting aan gehad. Toen zei David tegen Saul: "Ik kan hier niet in lopen, want ik ben dit niet gewend." En hij trok alles weer uit. Hij nam zijn stok en zocht vijf gladde stenen uit de beek. Die deed hij in zijn herderstas waarin hij zijn slingerstenen bewaarde. Daarna liep hij met zijn slinger in de hand naar de Filistijn toe.