1
Genesis 32:28
De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939
Hij zeide toen: Voortaan zult ge geen Jakob meer heten, maar Israël; want ge hebt met God en met mensen gestreden, en de overwinning behaald.
Vergelijk
Ontdek Genesis 32:28
2
Genesis 32:26
Nu sprak de man: Laat mij gaan, want het morgenrood rijst. Maar hij antwoordde: Ik laat u niet gaan, tenzij ge mij zegent.
Ontdek Genesis 32:26
3
Genesis 32:24
Jakob zelf bleef alleen achter, en een man worstelde met hem tot het morgenrood rees.
Ontdek Genesis 32:24
4
Genesis 32:30
Jakob noemde die plaats Penoeël; want ik heb God gezien van aanschijn tot aanschijn, en ben toch in leven gebleven!
Ontdek Genesis 32:30
5
Genesis 32:25
Toen deze zag, dat hij hem niet kon overwinnen, stiet hij hem tegen de bovenheup, zodat de heup van Jakob bij de worsteling werd ontwricht.
Ontdek Genesis 32:25
6
Genesis 32:27
Hij sprak tot hem: Hoe is uw naam? Hij antwoordde: Jakob.
Ontdek Genesis 32:27
7
Genesis 32:29
Nu vroeg Jakob: Zeg mij uw naam! Hij sprak: Hoe vraagt ge nog naar mijn naam. Toen gaf hij hem daar zijn zegen.
Ontdek Genesis 32:29
8
Genesis 32:10
Ik ben alle weldaden en goedheid niet waardig, die Gij uw dienaar hebt willen bewijzen; want alleen met mijn stok trok ik over deze Jordaan, en nu bezit ik twee legerscharen.
Ontdek Genesis 32:10
9
Genesis 32:32
Daarom eten tot heden toe de zonen Israëls de heupspier niet, die aan de bovenheup ligt; want hij had Jakob tegen de bovenheup gestoten, tegen de spier van het heupgewricht.
Ontdek Genesis 32:32
10
Genesis 32:9
En Jakob sprak: O God van mijn vader Abraham en God van mijn vader Isaäk, Jahweh, die tot mij hebt gezegd: “Keer terug naar uw land en uw familie, en Ik zal u weldaden bewijzen!”
Ontdek Genesis 32:9
11
Genesis 32:11
Ach, red mij toch uit de hand van mijn broer, uit Esau’s hand; want ik ben bang, dat hij komt, om mij met moeder en kinderen te doden.
Ontdek Genesis 32:11
Thuisscherm
Bijbel
Leesplannen
Video's